In deze les zitten 48 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 30 min
Onderdelen in deze les
H11 regeling intern milieu
Slide 1 - Tekstslide
11.2 leerdoelen
Ik kan
de bouw en doorbloeding van de lever toelichten.
uitleggen welke rol de lever speelt in de koolhydraatstofwisseling.
uitleggen welke rol de lever speelt in de vetstofwisseling.
uitleggen welke rol de lever speelt in de eiwitstofwisseling.
uitleggen welke rol de lever speelt bij het opruimen van rode bloedcellen, ontgiften, stoffen opslaan, bloed leveren en gal vormen.
Slide 2 - Tekstslide
succescriteria
je kunt de definitie van de volgende begrippen uitleggen: lever, leverslagader, leverader, poortader, leverlobjes, sinusoïden, galbuis, bloedsuikerspiegel, glycogenese, glucagon, insuline, glycogeen, gluconeogenese, normwaarde, vetzuren, glycerol, essentiële vetzuren, cholesterol, lipoproteïnen, essentiële aminozuren, transaminering, deaminering, ureum, ferritine, galkleurstof, detoxificatie, alcoholdehydrogenase, aldehydehydrogenase, gal, galzouten
je kunt de de leerdoelen aan een ander uitleggen
je kunt de (examen)vragen over dit onderwerp goed (bijna foutloos) maken
je weet welke binas-tabellen bij het onderwerp horen en informatie uit deze tabellen halen en gebruiken
Slide 3 - Tekstslide
LET OP
Dit zijn bijna allemaal R en T1 vragen, en dus niet representatief voor de toets. De examentraining in je boek en oude examenopgaven op biologiepagina.nl zijn dit wel.
Slide 4 - Tekstslide
Ik kan de bouw en doorbloeding van de lever toelichten.
Slide 5 - Tekstslide
Wat zijn de aanvoerende bloedvaten naar de lever?
Slide 6 - Open vraag
juist of onjuist
de poortader is zuurstofrijk
A
juist
B
onjuist
Slide 7 - Quizvraag
De poortader voert bloed aan afkomstig van verschillende organen. Mogelijke organen zijn: I de maag II de slokdarm III de alvleesklier IV de darmen V de milt
Welke van bovengenoemde organen levert bloed aan de poortader?
A
I, II, III en IV
B
alle bovengenoemde organen
C
I, III, IV en V
D
I, III en IV
Slide 8 - Quizvraag
Hoe heten de functionele eenheden met elk een eigen aftakking van de leverslagader en de poortader?
Slide 9 - Open vraag
Leverlobje:
functionele eenheid (groep cellen) met eigen aftakking van leverslagader en poortader.
Slide 10 - Tekstslide
Bekijk de afbeelding hiernaast. Wat wordt aangewezen met de gele pijl?
A
poortader
B
leverslagader
C
leverader
D
sinusoide
Slide 11 - Quizvraag
Ik kan uitleggen welke rol de lever speelt in de koolhydraatstofwisseling.
Slide 12 - Tekstslide
Wat is glycogenese
A
de omzetting van vet in glucose
B
de omzetting van glucose in glycogeen
C
de omzetting van glycogeen in glucose
D
de omzetting van glucose in vet
Slide 13 - Quizvraag
Welk hormoon stimuleert de omzetting van glucose in glycogeen?
A
insuline
B
glucagon
C
adrenaline
Slide 14 - Quizvraag
Noem nog een andere functie van insuline.
Slide 15 - Open vraag
Welk hormoon stimuleert de omzetting van glycogeen in glucose?
A
insuline
B
glucagon
C
adrenaline
Slide 16 - Quizvraag
Waar worden insuline en glucagon gevormd?
A
hypofyse
B
lever
C
hypothalamus
D
alvleesklier
Slide 17 - Quizvraag
In welke organen tref je glycogeen aan. Mogelijke opties zijn: I spieren II alvleesklier III lever IV onderhuids bindweefsel
A
I, II en III
B
I en III
C
I en II
D
allemaal
Slide 18 - Quizvraag
Gluconeogenese. a. Leg uit wat het proces inhoudt. b. Schets een situatie waarin het lichaam overgaat op gluconeogenese.
Slide 19 - Open vraag
De schommelingen in glucosegehalte van het bloed in de poortader, in de leverader en in de leverslagader worden met elkaar vergeleken. In welk van deze bloedvaten is het verschil tussen het minimum glucosegehalte en het maximum glucosegehalte van het bloed het kleinst en in welk het grootst?
A
kleinst = leverader & grootst = poortader
B
kleinst = leverader & grootst = leverslagader
C
kleinst = leverslagader & grootst = poortader
D
kleinst = leverslagader & grootst = leverader
Slide 20 - Quizvraag
Ik kan uitleggen welke rol de lever speelt in de vetstofwisseling.
Slide 21 - Tekstslide
Juist of onjuist? De lever kan niet-essentiële vetzuren ombouwen in essentiële vetzuren.
A
juist
B
onjuist
Slide 22 - Quizvraag
Noem 2 functies van cholesterol in ons lichaam.
Slide 23 - Open vraag
Noem 2 functies van de lever wat betreft cholesterol.
Slide 24 - Open vraag
Ik kan uitleggen welke rol de lever speelt in de eiwitstofwisseling.
Slide 25 - Tekstslide
Welke van deze 4 aminozuren is niet-essentieel? (Tip: check je Binas)
A
lysine
B
theonine
C
proline
D
isoleucine
Slide 26 - Quizvraag
Wat is transaminering?
Slide 27 - Open vraag
Transaminering
er zijn twintig verschillende aminozuren.
De lever kan elf van de twintig aminozuren maken van overtollige aminozuren
Het ombouwen heet transaminatie.
essentiële aminozuren kunnen niet door de lever gemaakt worden
Er zijn negen essentiële aminozuren.
Deze essentiële aminozuren moeten dus in voldoende hoeveelheid in het voedsel zitten.
Slide 28 - Tekstslide
juist of onjuist? transaminering vindt plaats in de lever
A
juist
B
onjuist
Slide 29 - Quizvraag
juist of onjuist? transaminering kan alleen met niet-essentiële aminozuren
A
juist
B
onjuist
Slide 30 - Quizvraag
juist of onjuist? de lever slaat overtollige aminozuren op
A
juist
B
onjuist
Slide 31 - Quizvraag
juist of onjuist? de nieren vormen ureum
A
juist
B
onjuist
Slide 32 - Quizvraag
juist of onjuist? het omzetten van de restanten van aminozuren in vetten noemen we lipogenese
A
juist
B
onjuist
Slide 33 - Quizvraag
De gal wordt uitgescheiden door de lever. De galkleurstoffen die in de gal zitten zijn in de lever vrijgekomen bij de afbraak van....
A
galzure zouten
B
vetten
C
rode bloedcellen
D
lipase
Slide 34 - Quizvraag
Ik kan uitleggen welke rol de lever speelt bij het opruimen van rode bloedcellen, ontgiften, stoffen opslaan, bloed leveren en gal vormen.
Slide 35 - Tekstslide
In het lichaam wordt hemoglobine van 'versleten' rode bloedcellen afgebroken. Uit het niet-eiwitdeel van hemoglobine wordt ijzer onttrokken; wat overblijft wordt bilirubine, een geelbruine stof die in de lever verder wordt verwerkt. Het eiwitdeel kan door de lever worden afgebroken tot ureum.
Langs welke weg verlaten de afbraakproducten van hemoglobine het lichaam?
A
bilirubine voornamelijk via de darm en ureum via de nieren
B
bilirubine voornamelijk via de nieren en ureum via de darm
C
zowel bilirubine als ureum alleen via de darm
D
zowel bilirubine als ureum alleen via de nieren
Slide 36 - Quizvraag
De lever en het rode beenmerg slaan ijzer op in het eiwit genaamd ...
Slide 37 - Open vraag
Wat is biliverdine
A
een voorloper van hemoglobine
B
een voorloper van bilirubine
C
een globine eiwit van hemoglobine
D
het afbraakproduct van ferritine
Slide 38 - Quizvraag
Juist of onjuist
Herhaald overmatig alcoholgebruik kan leiden tot cirrose, oftewel het afsterven van leverlobjes.
A
juist
B
onjuist
Slide 39 - Quizvraag
Juist of onjuist. Naast ijzer kan de lever ook koper opslaan.
A
juist
B
onjuist
Slide 40 - Quizvraag
detoxificatie van alcohol Alcoholdehydrogenase zet alcohol om in ethanal, en aldehydehydrogenase zet ethanal om in acetaat. Wat zijn alcholdehydrogenase en aldehydehydrogenase voor type stoffen?
Slide 41 - Open vraag
Binas 68E. Leg uit wat hier gebeurt.
Slide 42 - Woordweb
Hieronder een aantal stoffen die in het lichaam van de mens voorkomen: 1) aminozuren 2) koolhydraten 3) eiwitten Van welke van deze stoffen kan in de lever de concentratie in het bloed gewijzigd worden?
A
alleen van 1
B
alleen van 2
C
alleen van 1 en 2
D
van 1, 2 en 3
Slide 43 - Quizvraag
Enkele stoffen die in het bloed voorkomen zijn: vitamine D, glycogeen, eiwitten en ijzer. Welke deze stoffen kunnen in de lever worden opgeslagen?
A
alleen eiwitten en ijzer
B
alleen vitamine D, glycogeen en ijzer
C
alleen vitamine D en glycogeen
D
vitamine D, glycogeen, eiwitten en ijzer
Slide 44 - Quizvraag
Bij een bepaalde ziekte komen gelijktijdig de volgende verschijnselen voor:
1) de urine is donkergeel tot bruin gekleurd 2) het oogwit is geel gekleurd 3) de ontlasting is bleek van kleur
Waardoor zullen deze verschijnselen waarschijnlijk veroorzaakt zijn?