2223 4K wk03 les 2

LIEBE LEUTE, DAS PROGRAMM FÜR HEUTE


  1. Haben + sein üben
  2. An die Arbeit mit: Hausaufgaben / Praxisaufgabe
1 / 54
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

In deze les zitten 54 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 5 videos.

Onderdelen in deze les

LIEBE LEUTE, DAS PROGRAMM FÜR HEUTE


  1. Haben + sein üben
  2. An die Arbeit mit: Hausaufgaben / Praxisaufgabe

Slide 1 - Tekstslide

  Lernziele

  1. Ik kan haben en sein toepassen
  2. Ik ben met mijn huiswerk of poster begonnen

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Video

Slide 4 - Video

zijn            =            sein
ich
bin
du
bist
er/sie/es
ist
wir 
sind
ihr
seid
sie
sind
Sie
sind
ik 
ben
jij
bent
hij/zij/het
is
wij 
zijn
jullie
zijn
zij 
zijn
bent
timer
2:00

Slide 5 - Tekstslide

hebben          =          haben
ich
habe
du
hast
er/sie/es
hat
wir 
haben
ihr
habt
sie
haben
Sie
haben
ik 
heb
jij
hebt
hij/zij/het
heeft
wij 
hebben
jullie
hebben
zij 
hebben
heeft
timer
1:00

Slide 6 - Tekstslide

ARBEITSBLATT / OEFENTOETS
  1. TAFELS LEEG 
  2. PAK EEN PEN

  • Je krijgt je eigen werkblad
  • Maak het werkblad

Je corrigeert met een andere kleur pen
Je schrijft het aantal goede antwoorden bovenaan jouw blad


timer
10:00

Slide 7 - Tekstslide

AN DIE ARBEIT
Maken hst. 3 "Unterwegs"
Opgave 3 t/m 8 + 14 + 15 

Leren/kennen: werkwoorden haben en sein
Bestuderen Grammatik regelmatige werkwoorden (staat achterin je boek)

OF 

aan de slag met de tekst op jouw poster

Slide 8 - Tekstslide

Auf Wiedersehen!

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Video

LessonUp
Ga naar Lessonup.com,  klik op "inloggen" 
    - NIET met naam/wachtwoord 
    - WEL: Office365 of Google + Assink account)
Klik op "verder als leerling"

Voeg jezelf toe aan klas met code N4K2 = tciub

Slide 11 - Tekstslide

PTA SE-2
SO 1 Brückenschlag
- Wortschatz/Sprachmittel Unterwegs 
- Grammatik werkwoorden (haben en sein, tegenwoordige tijd) 

CITO kijk- en luistervaardigheid 

Praktijkopdracht Poster Stadt

Proefwerk Brückenschlag

- Wortschatz/Sprachmittel Unterwegs + Zukunft
- Grammatik werkwoorden (haben en sein, tegenwoordige tijd) 




Slide 12 - Tekstslide

PRAXIS: POSTER STADT
Kies een nummer
Je krijgt een Duits/Oostenrijkse/Zwitserse stad

Maak een poster waarin je over jouw stad vertelt (in zinnen, niet in "lijstjes")
  1. Maak eerst de tekst in Word
  2. Maak een originele titel
  3. Zoek afbeeldingen
  4. Maak een layout
  5. Maak je poster

Slide 13 - Tekstslide

PRAXIS: POSTER STADT
INLEVEREN uiterlijk vrijdag 23 september 2022 (SOM checken, staat het in de agenda?)

HOE INLEVEREN:

1. Op papier bij mevrouw Verholen
2. It's Learning: Foto van jouw poster
3. It's Learning: Tekst in Word-document

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Video

Slide 16 - Video

sein:

ich ________
A
habe
B
ben
C
bin
D
sein

Slide 17 - Quizvraag

sein:

ihr _______
A
sein
B
sind
C
ist
D
seid

Slide 18 - Quizvraag

sein:

du _______
A
bist
B
bent
C
ist
D
bin

Slide 19 - Quizvraag

haben

ihr _______
A
hat
B
habt
C
hast
D
haben

Slide 20 - Quizvraag

haben

er _______
A
habt
B
hat
C
hast
D
habe

Slide 21 - Quizvraag

haben:
Ich _________ ein neues Kleid.

Slide 22 - Open vraag

sein
Du _________ lieb.

Slide 23 - Open vraag

haben
Ihr _________ immer recht.

Slide 24 - Open vraag

warten

Wir _________ schon lange!
A
warte
B
warten
C
wart
D
wartet

Slide 25 - Quizvraag

sein

_________ du morgen zu Hause?
A
Bin
B
Bis
C
Bint
D
Bist

Slide 26 - Quizvraag

reisen

_________ du morgen nach Italien?
A
Reisst
B
Reise
C
Reisen
D
Reist

Slide 27 - Quizvraag

wohnen

Wie lange ________ ihr schon hier?
A
wohnt
B
wohnen
C
wohnet
D
wohne

Slide 28 - Quizvraag

zahlen

_________ Sie die rechnung, bitte?
A
Zahlen
B
Zahlt
C
Zahle
D
Zahlst

Slide 29 - Quizvraag

mieten

Er _________ diese Wohnung seit Januar.
A
mietest
B
mietst
C
mietet
D
mieten

Slide 30 - Quizvraag

haben

__________ ihr Haustiere?
A
Hast
B
Hat
C
Habt
D
Habet

Slide 31 - Quizvraag

gehen

Wo ________ du hin?
A
gehe
B
geht
C
gehest
D
gehst

Slide 32 - Quizvraag

enden

Wie spät _______ dieses Konzert?
A
endet
B
enden
C
endst
D
endest

Slide 33 - Quizvraag

tanzen

Meine Eltern _________ gerne Tango.
A
tanzet
B
tanzt
C
tanzst
D
tanzen

Slide 34 - Quizvraag

lassen

Ich ________ dich gehen.
A
lasse
B
lassen
C
lass
D
lasst

Slide 35 - Quizvraag

Voltooid deelwoord
Sein                                                          = gewesen   (geweest)
Haben                                                     = gehabt        (gehad)
Regelmatige werkwoorden          = ge + stam + t
Stam -d -t                                              = ge + stam + et

Slide 36 - Tekstslide

warten

Wir _________ schon lange!
A
warte
B
warten
C
wart
D
wartet

Slide 37 - Quizvraag

sein

_________ du morgen zu Hause?
A
Bin
B
Bis
C
Bint
D
Bist

Slide 38 - Quizvraag

reisen

_________ du morgen nach Italien?
A
Reisst
B
Reise
C
Reisen
D
Reist

Slide 39 - Quizvraag

wohnen

Wie lange ________ ihr schon hier?
A
wohnt
B
wohnen
C
wohnet
D
wohne

Slide 40 - Quizvraag

zahlen

_________ Sie die rechnung, bitte?
A
Zahlen
B
Zahlt
C
Zahle
D
Zahlst

Slide 41 - Quizvraag

mieten

Er _________ diese Wohnung seit Januar.
A
mietest
B
mietst
C
mietet
D
mieten

Slide 42 - Quizvraag

haben

__________ ihr Haustiere?
A
Hast
B
Hat
C
Habt
D
Habet

Slide 43 - Quizvraag

gehen

Wo ________ du hin?
A
gehe
B
geht
C
gehest
D
gehst

Slide 44 - Quizvraag

enden

Wie spät _______ dieses Konzert?
A
endet
B
enden
C
endst
D
endest

Slide 45 - Quizvraag

tanzen

Meine Eltern _________ gerne Tango.
A
tanzet
B
tanzt
C
tanzst
D
tanzen

Slide 46 - Quizvraag

lassen

Ich ________ dich gehen.
A
lasse
B
lassen
C
lass
D
lasst

Slide 47 - Quizvraag

kaufen
Wir _________ ein neues Kleid.

Slide 48 - Open vraag

machen
Er _________ ein neues Kleid.

Slide 49 - Open vraag

wohnen
Ich _________ in Heelweg-West

Slide 50 - Open vraag

wohnen
Du _________ in Haaksbergen.

Slide 51 - Open vraag

Het verschil in uitgangen
stnd
s-klank
  -d -t
ich
e
e
e
du
st
t
est
er/sie/es
t
t
et
wir
en
en
en
ihr
t
t
et
sie/Sie
en
en
en

Slide 52 - Tekstslide

Slide 53 - Tekstslide

Hoofdregel (feesttenten)
FE-
ich
spiele
du
spielst
er / sie / es
spielt
wir
spielen
ihr
spielt
sie / Sie
spielen

Slide 54 - Tekstslide