voegwoorden invullen

Oefenen met bijzinnen
1 / 14
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsNT2MBOStudiejaar 1

In deze les zitten 14 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Oefenen met bijzinnen

Slide 1 - Tekstslide

Wanneer gebruik je omdat, als, voordat, nadat en terwijl?
Omdat: Ik heb een verrassing voor mijn dochter, omdat ze morgen jarig is.
Bij omdat is er sprake van een reden. 

Als: Ik word altijd vrolijk, als de zon schijnt.
Bij als is er sprake van een voorwaarde

Slide 2 - Tekstslide

Wanneer gebruik je omdat, als, voordat, nadat en terwijl?
Voordat: ik poets mijn tanden, voordat ik naar bed ga.
Ik was de appel, voordat ik hem opeet.
Bij voordat gebeurt de hoofdzin eerst en dan de bijzin. 
Nadat: Ik eet de appel, nadat ik hem gewassen heb.
Ik ga eten, nadat ik gekookt heb.
Bij nadat gebeurt de bijzin eerst en dan de hoofdzin. De bijzin staat in de voltooide tijd.

Slide 3 - Tekstslide

Wanneer gebruik je omdat, als, voordat, nadat en terwijl? 
Terwijl: Kees kookt het eten, terwijl Arie de tafel dekt.
Ik eet een boterham, terwijl ik de krant lees.
Bij terwijl gebeuren er twee dingen tegelijk.


Slide 4 - Tekstslide

Gebruik het goede voegwoord:
Je mag niet praten, ........... je eet.
A
omdat
B
nadat
C
voordat
D
terwijl

Slide 5 - Quizvraag

Ik trek mijn jas aan, .......... ik naar buiten ga.
A
nadat
B
terwijl
C
voordat
D
als

Slide 6 - Quizvraag

Je kunt de rijst eten, ............ je de rijst gekookt hebt
A
nadat
B
terwijl
C
voordat
D
omdat

Slide 7 - Quizvraag

Je moet de aardappels koken, ............. je ze kan eten.
A
nadat
B
voordat
C
terwijl
D
als

Slide 8 - Quizvraag

Wij doen samen de grammatica, .......... het niet makkelijk is.
A
terwijl
B
nadat
C
voordat
D
omdat

Slide 9 - Quizvraag

........... de wasmachine klaar is, doe ik de was in de droger.
A
voordat
B
nadat
C
tenzij
D
omdat

Slide 10 - Quizvraag

Wij zijn op tijd klaar met het werk, .......... we extra hulp krijgen.
A
voordat
B
nadat
C
omdat
D
terwijl

Slide 11 - Quizvraag

Ik neem een paraplu mee naar buiten, ............ het regent.
A
omdat
B
terwijl
C
voordat
D
nadat

Slide 12 - Quizvraag

Neem de tabletten in, ......... u gaat eten.
A
voordat
B
omdat
C
nadat
D
als

Slide 13 - Quizvraag

Ik ga pas naar huis, ............. de zon weer schijnt.
A
voordat
B
nadat
C
terwijl
D
als

Slide 14 - Quizvraag