De meeste zelfstandige naamwoorden hebben een meervoud op -en of -s:
feest → feesten, les → lessen, tafel → tafels, computer → computers.
Zo maak je een meervoud met -en
• Vaak hoef je alleen maar -en achter het woord te zetten:
deur → deuren, kaars → kaarsen, lamp → lampen.
• Soms moet je tegelijk de laatste letter verdubbelen:
trap → trappen, brugklas → brugklassen, hagedis → hagedissen.
• Soms moet je tegelijk een a, e, o of u weghalen:
aap → apen, potlood → potloden, klasgenoot → klasgenoten.
• Soms moet je tegelijk een -f veranderen in een -v-:
schaaf → schaven, kloof → kloven, golf → golven.
• Soms moet je tegelijk een -s veranderen in een -z-:
huis → huizen, glas → glazen, vaas → vazen.
Gebruik bij twijfel een woordenboek of een woordenlijst.