Module 3 periode 1

Module 3 periode 1
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
WelzijnMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Module 3 periode 1

Slide 1 - Tekstslide

Epilepsie is....
A
Een aandoening
B
Een herseninfarct
C
Een stoornis
D
Zuurstof te kort

Slide 2 - Quizvraag

Wanneer spreek je over een motorische beperking?

Slide 3 - Open vraag

Benoem 2 zintuigelijke beperkingen

Slide 4 - Woordweb

Het is de meest voorkomende vorm van spierdystrofie en komt met name voor bij jongens en mannen.

A
Becker spierdystrofie
B
A.L.S
C
M.S spierdystrofie
D
Ziekte van Duchenne

Slide 5 - Quizvraag

Wat zijn contracturen?
A
Spierverslappers
B
Spierverstekkers
C
Een gedwongen stand van een gewricht
D
Scheve gewrichten

Slide 6 - Quizvraag

Noem 2 kenmerken van de ziekte van Duchenne

Slide 7 - Open vraag

Spasticiteit is een verhoogde spierspanning in een of meerdere spieren. Meestal ligt de oorsprong in het gedeelte van de hersenen dat te maken heeft met bewegen en spreken.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 8 - Quizvraag

Reuma is een verzamelnaam voor meer dan 100 verschillende aandoeningen aan de gewrichten, spieren en pezen. Bij deze aandoeningen is het afweersysteem van het lichaam ontregeld, waardoor u chronische ontstekingen krijgt. De meeste vormen van reuma veroorzaken pijn en stijfheid in gewrichten of spieren.
Reuma is een verzamelnaam voor aandoeningen aan de gewrichten, spieren en pezen. 

  • Het afweersysteem van het lichaam is ontregeld.
  • Chronische ontstekingen. 
  • pijn en stijfheid in gewrichten of spieren.

Slide 9 - Tekstslide

Artrose 
Is een gewrichtsaandoening die vooral gekenmerkt wordt door verslechterd kraakbeen. (slijtage)

Slide 10 - Tekstslide

Pijn in botten en gewrichten
Chronische reuma en Artritis zijn twee bekende aandoeningen die jullie in de zorg veel tegen komen.

Bij chronische reuma zijn botten en spieren aangetast.
Bij artrose is er sprake van slijtage aan kraakbeen in de  gewrichten.

Slide 11 - Tekstslide

wat is diabetes:
Ziekte waarbij de bloedsuikerwaarde in het bloed te hoog is doordat de alvleesklier geen of te weinig insuline aanmaakt

Slide 12 - Tekstslide

Diabetes type 1

Geen aanmaak insuline
Insulineafhankelijk 




* alle leeftijden
Diabetes type 2

wel aanmaak van insuline maar onvoldoende 
 
dieet +
 soms medicatie

* vooral ouderen

Slide 13 - Tekstslide

soms gaat er wat mis ...
en is de bloedsuikerspiegel te hoog of te laag

te laag = hypo
te hoog = hyper

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

2 uiterlijke kenmerken met iemand met FAS

Slide 16 - Open vraag

Het komt nagenoeg alleen bij meisjes voor (jongens overlijden meestal voor de geboorte).

A
Duchenne
B
Epilepsie
C
NAH
D
Rett syndroom

Slide 17 - Quizvraag

een taalstoornis die het gevolg is van niet aangeboren hersenletsel.
A
Apraxie
B
Afasie
C
Dyslectisch
D
Dyscalculie

Slide 18 - Quizvraag

Apraxie
Apraxie: stoornis in het uitvoeren van soms heel eenvoudige handelingen door deze te vergeten.

Slide 19 - Tekstslide

Wanneer spreek je van een traumatisch hersenletsel?

Slide 20 - Open vraag

Herseninfarct
Bloedvat (slagader) raakt verstopt
Stolsel = trombus (slagaderverkalking)
Trombose in hersenen zelf
Embolie ontstaat in bijv. hals of hart

Slide 21 - Tekstslide

Hersenbloeding
Bloedvat in de hersenen barst open
Bloedvoorziening naar hersenen vermindert
Bloed vloeit weg
Intracerebraal hematoom
Aneurysma

Slide 22 - Tekstslide

TIA
Transiente Ischemische Aanval
Tijdelijke storing van de bloedvoorziening
Binnen 24 uur zijn de klachten weg
Scheve mond, verwarde spraak, verlamde arm
Voorbode van een CVA

Slide 23 - Tekstslide

Risicofactoren

Ouderdom
Hoge bloeddruk
Diabetes Mellitus
Stress
Te weinig bewegen


Hoge cholesterol
Hart/ vaatziekten
Roken
Obesitas

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Tekstslide

Wat is stereo type beweging
A
een beweging die telkens volgens een bepaald patroon verloopt
B
Langzaam lopen
C
Nabootsen van een beweging
D
Napraten van een persoon

Slide 26 - Quizvraag

De cliënt wordt op een vriendelijke manier begeleid > sociaal gedrag ontwikkelt, probleemgedrag neemt af.
Welke begeleidings methode hoort dit bij?

A
Gentle teaching
B
Active support
C
Tripple C

Slide 27 - Quizvraag

De vormgevende ervarings-fase
Het kind voegt in deze fase iets extra's, persoonlijks toe aan de bestaande structuur.

Het bedenkt zelf dingen en kiest uit verschillende mogelijkheden. Om dit te kunnen heeft het kind een zekere mate van vrijheid nodig.
De eigen identiteit van het kind komt duidelijker naar voren.
Het sociale gedrag krijgt meer diepgang. Het kind kan meerdere contacten tegelijk maken.



Slide 28 - Tekstslide

DE ASSOCIATIEVE ERVARINGS-FASE
Het kind leert vaste patronen herkennen.

Er ontstaan associatiereeksen: bepaalde, zich regelmatig herhalende handelingen die bij elkaar horen en steeds op dezelfde manier gebeuren, zoals eten, tandenpoetsen en aankleden. (bv een slab om….tijd om te eten)
Er is sprake van gewoontevorming door conditionering.
Veel mensen met verstandelijke beperkingen ordenen hun ervaringen, soms hun leven lang, alleen maar lichaams-gebonden en associatief.
   Activiteiten: Voorleesboekjes, zeer eenvoudig productiewerk, mix in aanbod




Slide 29 - Tekstslide

DE STRUCTURERENDE ERVARINGS-FASE
Het kind leert dat er binnen vaste patronen meer variaties kunnen optreden.

Er zijn gebeurtenissen die afhankelijk van de situatie niet elke keer hetzelfde zijn. ( bv als het regent gaan we niet met de fiets, maar met de auto naar school)
Het kind herkent de gebeurtenissen. Het kind leert denken en praten in verleden, heden en toekomst.
Samenwerking in de activiteit, product wordt belangrijker, productiewerk, scheppende activiteiten dierverzorging



Slide 30 - Tekstslide

Welke kenmerken passen bij het syndroom van Down?

Slide 31 - Woordweb

Opdracht

Slide 32 - Tekstslide