Woorden Talent 4.5

Woorden Talent 4.5 in quizvorm
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 3

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 5 min

Onderdelen in deze les

Woorden Talent 4.5 in quizvorm

Slide 1 - Tekstslide

Wat is gering?
A
nauw
B
weinig
C
klein
D
amper

Slide 2 - Quizvraag

Wat is ondervinden?
A
merken
B
voelen
C
achter komen
D
uitvinden

Slide 3 - Quizvraag

wat is het attribuut?
A
een onderdeel
B
een gebruiksvoorwerp
C
iets
D
hulpmiddel

Slide 4 - Quizvraag

wat is geniaal?
A
brilliant
B
tof
C
fantastisch
D
geweldig

Slide 5 - Quizvraag

wat is passeren
A
ergens voorbijgaan
B
ergens langslopen
C
ergens langsgaan
D
ergens voorbijlopen

Slide 6 - Quizvraag

wat is hoge ogen gooien?
A
heel erg goed zijn in iets
B
vaak dobbelstenen rollen met veel punten
C
veel kans maken op iets
D
veel ongeïnteresseerd zijn

Slide 7 - Quizvraag

wat is aftroeven?
A
beter doen dan een ander
B
minder zijn dan een ander
C
Minder doen dan een ander
D
beter zijn dan een ander

Slide 8 - Quizvraag

Wat is ergens intrappen?
A
ergens in gaan staan
B
ergens instinken
C
ergens voor vallen
D
ergens een grapje maken

Slide 9 - Quizvraag

Wat is compenseren?
A
toegeven
B
je zin krijgen
C
je zin niet krijgen
D
je zin een beetje krijgen

Slide 10 - Quizvraag

Wat is alarmbellen doen rinkelen?
A
iets niet horen
B
iets niet snappen
C
iets zien als gevaarlijk
D
iets niet vertrouwen

Slide 11 - Quizvraag

Wat is de strategie?
A
een plan
B
een doel
C
een manier
D
een route

Slide 12 - Quizvraag

Wat is medeplichtig?
A
wanneer je meeloopt
B
wanneer je meedoet
C
wanneer je schuldig bent
D
wanneer je onschuldig bent

Slide 13 - Quizvraag

Wat is het verloop?
A
Hoe iets gebeurt
B
Hoe iets gaat
C
Hoe iets gaat
D
Hoe iets loopt

Slide 14 - Quizvraag

Wat is virtueel?
A
iets neps
B
iets dat net echt is
C
iets dat er nep uitziet
D
iets dat niet op de werkelijkheid lijkt

Slide 15 - Quizvraag

Wat is de levenservaring?
A
ervaringen van je leven
B
wijsheden die je opdoet
C
nieuwe dingen die je leert in je leven
D
hoe ouder je wordt hoe slimmer je bent

Slide 16 - Quizvraag

Wat is gewaarworden?
A
merken
B
door hebben
C
in de gaten hebben
D
bespeuren

Slide 17 - Quizvraag


A

Slide 18 - Quizvraag