rekenen 2R8C 4 april 2023

rekenen 2R8C 4 april 2023
woordenschat oefenen
procenten
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
RekenenMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

rekenen 2R8C 4 april 2023
woordenschat oefenen
procenten

Slide 1 - Tekstslide

hetzelfde
percentage
vermenigvuldigen
delen
per stuk
voor één
gelijk
X
%

Slide 2 - Sleepvraag

kijken wat hetzelfde is en wat verschillend is
iets helemaal verdelen 
Twee keer zo groot maken.  2 x
bij metingen opschrijven wat elke keer de scores zijn
een getal 'ongeveer' maken, bijvoorbeeld 5,77 wordt 5,8
bijhouden
afronden
verdubbelen
opdelen
vergelijken

Slide 3 - Sleepvraag

Slide 4 - Tekstslide

Geef berekening en antwoord

Slide 5 - Open vraag

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Geef berekening en antwoord

Slide 9 - Open vraag

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Hoe goed gaat het rekenen met procenten bij jou?
😒🙁😐🙂😃

Slide 12 - Poll

En nu nog oefenen met: naar verhouding
- Je vergelijkt twee of meer situaties (gekoppelde grootheden).
- Het gaat NIET om het eindgetal, maar je neemt in elke situatie dezelfde maat, en daarvan bepaal je het getal.
bijvoorbeeld kosten
Welke stof is naar verhouding het goedkoopste?
blauwe katoen € 13,00 voor 2 meter
rode katoen  € 3,50 per halve meter
Je rekent dan uit wat de katoen per meter kost.

Slide 13 - Tekstslide

naar verhouding
voorbeeld kosten
Welke stof is naar verhouding het goedkoopste?
blauwe katoen € 13,00 voor 2 meter
rode katoen  € 3,50 per halve meter
Je rekent dan uit wat de katoen per meter kost.

blauw € 13,00 : 2 (meter) = € 6,50 per meter
rood € 3,50 x 2 (0,5 meter) = € 7,00 per meter
De blauwe stof is naar verhouding het goedkoopst.

Slide 14 - Tekstslide

naar verhouding het goedkoopste
blauwe katoen € 15,00 voor 3 meter
rode katoen € 3,00 per halve meter
Type je berekeningen en je antwoord.
timer
4:00

Slide 15 - Open vraag

naar verhouding
verbruik
- Je vergelijkt twee of meer situaties (gekoppelde grootheden).
- Het gaat NIET om het eindgetal, maar je neemt in elke situatie dezelfde maat, en daarvan bepaal je het getal.
bijvoorbeeld verbruik
auto A verbruikt 10 liter benzine per 100 km
auto B verbruikt  8 liter benzine per 50 km.
Welke auto is naar verhouding het zuinigst?


Slide 16 - Tekstslide

Het zuinigste is
A
auto A
B
auto B

Slide 17 - Quizvraag

naar verhouding
verbruik
voorbeeld verbruik
auto A verbruikt 10 liter benzine per 100 km
auto B verbruikt  8 liter benzine per 50 km.
Welke auto is naar verhouding het zuinigst?

Je rekent uit wat het verbruik is per kilometer.   
A   10 L : 100 = 0,1 L per km
B     8 L : 50   = 0,16 L per km
Auto A is naar verhouding het zuinigst.

Ook kan: van allebei verbruik per 100 km.
Auto A: 10 l per 100 km
Auto B 8 l per 50km = 16 l per 100 km  (beide 2x)

Slide 18 - Tekstslide

Auto C verbruikt 12 liter voor 110 km.
Auto D verbruikt 15 L voor 200 km.
Welke auto is het MINST zuinig?

Slide 19 - Open vraag