H1 Week 11

H1 Week 11
We gaan aan de slag met grammatica 4.7 waar je leert over het bijvoeglijk naamwoord, het voorzetsel en het telwoord.
Ook ga je weer met Nieuwsbegrip en Vlekkeloos Nederlands verder.
Ook lees je verder in Karel ende Elegast.
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 80 min

Onderdelen in deze les

H1 Week 11
We gaan aan de slag met grammatica 4.7 waar je leert over het bijvoeglijk naamwoord, het voorzetsel en het telwoord.
Ook ga je weer met Nieuwsbegrip en Vlekkeloos Nederlands verder.
Ook lees je verder in Karel ende Elegast.

Slide 1 - Tekstslide

Chantal de Boer is pas zestien jaar maar al voor de derde keer <<wereldkampioen>>.
A
Zelfstandig naamwoord
B
Telwoord
C
Lidwoord
D
Werkwoord

Slide 2 - Quizvraag

In de categorie solo <<behaalde>> ze de eerste plaats.
A
Zelfstandig naamwoord
B
Telwoord
C
Lidwoord
D
Werkwoord

Slide 3 - Quizvraag

Welke twee soorten lidwoorden zijn er en noem de juiste lidwoorden per soort.

Slide 4 - Woordweb

Leerdoelen
Je kunt de woordsoorten bijvoeglijk naamwoord, voorzetsel en
telwoord benoemen

Slide 5 - Tekstslide

Bijvoeglijk naamwoord
Een bijvoeglijk naamwoord (bn) zegt iets over een zelfstandig naamwoord. Het geeft extra informatie over het zn. Het bn staat vaak vóór het zn, maar kan er ook achter staan.

Snel              zijn snelle auto                          zijn auto is snel
Groen           het groene glas                        het glas wordt groen
Syrisch        een Syrisch buurmeisje       het buurmeisje is Syrisch



Slide 6 - Tekstslide

Voorzetsel
Een voorzetsel (vz) staat nooit alleen.
Tycho springt in de gymzaal over het paard.

Een woord is een vz als je het kunt plaatsen voor de kast of voor de vakantie: mijn boeken liggen op de kast. Onder de kast ligt een hoop stof. Ik was ziek tijdens de vakantie. Na de vakantie was ik snel weer beter.


Slide 7 - Tekstslide

Telwoord
Een telwoord (tw) geeft een hoeveelheid of een volgorde aan.
Er zijn twee soorten telwoorden.

Een hoofdtelwoord (htw) geeft een hoeveelheid aan.
Ik heb ... (drie, hondertwintig, veel) pennen in mijn etui.

Een rangtelwoord (rtw) geeft een volgorde aan.
Ik zit op de ... (zesde, twintigste, middelste) rij in de klas

Slide 8 - Tekstslide

Weektaak week 11
Talent 4.7
  • Opdracht 4, 5, 8, 9, 12 en 16
  • Test jezelf
Vlekkeloos Nederlands
  • opdracht 74 en 75
Nieuwsbegrip AT en WS
Lezen Karel ende Elegast t/m bladzijde 50

Slide 9 - Tekstslide

Leerdoelen
Je kunt de woordsoorten bijvoeglijk naamwoord, voorzetsel en
telwoord benoemen

Slide 10 - Tekstslide

Welk woord is een voorzetsel?
Ik bereid de les vroeg in de ochtend voor.
A
vroeg
B
de
C
voor
D
in

Slide 11 - Quizvraag

Welk woord is een voorzetsel?
De leerlingen willen graag rust, maar tot de vakantie is dat niet mogelijk.
A
maar
B
tot
C
graag
D
niet

Slide 12 - Quizvraag

Welke twee soorten telwoorden zijn er, en wat is het verschil tussen de twee?

Slide 13 - Woordweb

Wij tweeën hebben altijd zin om Karel ende Elegast te lezen.
Tweeën
A
is een hoofdtelwoord
B
is een rangtelwoord
C
is geen telwoord

Slide 14 - Quizvraag

Dit is al de zoveelste keer dat hij de weektaak van het bord heeft gehaald.
Zoveelste
A
is een hoofdtelwoord
B
is een rangtelwoord
C
is geen telwoord

Slide 15 - Quizvraag

De tien is moeilijk te halen, maar het is niet onmogelijk.
De tien
A
is een hoofdtelwoord
B
is een rangtelwoord
C
is geen telwoord

Slide 16 - Quizvraag

Weektaak
Talent 4.7
  • Opdracht 4, 5, 8, 9, 12 en 16
  • Test jezelf
Vlekkeloos Nederlands
  • opdracht 74 en 75
Nieuwsbegrip AT en WS
Lezen Karel ende Elegast t/m bladzijde 50

Slide 17 - Tekstslide