Schommelingen van de economie die bepalen of het goed/slecht gaat
B
Alles dat met de economie te maken heeft
C
Hoeveelheid werkloosheid er in een land is
D
Lange termijn vooruitzichten van de economie
1 / 15
volgende
Slide 1: Quizvraag
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5
In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen.
Onderdelen in deze les
Wat is een economische conjunctuur?
A
Schommelingen van de economie die bepalen of het goed/slecht gaat
B
Alles dat met de economie te maken heeft
C
Hoeveelheid werkloosheid er in een land is
D
Lange termijn vooruitzichten van de economie
Slide 1 - Quizvraag
Investeringen door de overheid in infrastructuur behoren tot conjunctuurbeleid
A
Waar
B
Niet waar
Slide 2 - Quizvraag
Investeringen van de overheid in onderwijs en innovatie behoren tot structuurbeleid
A
Waar
B
Niet waar
Slide 3 - Quizvraag
Bij conjunctuurbeleid heeft de overheid twee knoppen om aan te draaien:
A
Belastingen en export
B
Belastingen en import
C
Belastingen en particuliere bestedingen
D
Belastingen en overheidsbestedingen
Slide 4 - Quizvraag
Consumentenvertrouwen is een ........ conjunctuurindicator
A
achterlopende
B
gelijklopende
C
voorlopende
Slide 5 - Quizvraag
De conjunctuurklok geeft weer......
A
actuele stand van zaken Nederlandse economie
B
alle conjunctuurindicatoren
C
of we in een hoog- of laagconjunctuur zitten
D
de hoogte van het BBP
Slide 6 - Quizvraag
Hoe vinden de "keynesianen" dat je moet reageren op conjunctuur schommelingen?
A
De overheid moet de markt met rust laten
B
De ECB moet de geldperzen aan zetten
C
De overheid moet actief de economie stimuleren
D
Laissez faire
Slide 7 - Quizvraag
Wat kan de overheid doen om een stijgende conjunctuur af te remmen?
A
Meer overheidsbestedingen
B
Belastingtarieven verlagen
C
Verhogen inkomstenbelasting
D
verlagen rente
Slide 8 - Quizvraag
Twee beweringen over de conjunctuur. I. Bij onderbesteding is er meer inflatie. II. Bij overbesteding is er conjuncturele werkloosheid. Welke bewering(en) is/zijn goed?
A
Beide zijn goed
B
I is goed en II is fout
C
I is fout en II is goed
D
Beide zijn fout
Slide 9 - Quizvraag
Als de overheid bij laagconjunctuur anticyclisch begrotingsbeleid wil voeren, moet het ...
A
de belastingen verlagen of de overheidsbestedingen verlagen.
B
de belastingen verlagen of de overheidsbestedingen verhogen.
C
de belastingen verhogen of de overheidsbestedingen verlagen.
D
de belastingen verhogen of de overheidsbestedingen verhogen.
Slide 10 - Quizvraag
In een situatie van laagconjunctuur houdt anticyclisch conjunctuurbeleid in dat ...
A
de overheid minder gaat besteden
B
de overheid meer gaat besteden
C
de overheid de belastingen verlaagt
D
de overheid de belastingen verhoogt
Slide 11 - Quizvraag
Stelling: Bij anticyclisch conjunctuurbeleid zal bij laagconjunctuur het overheidssaldo verbeteren.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 12 - Quizvraag
Wat doet een overheid in een hoogconjunctuur met een anticyclisch beleid?
A
Belastingen verhogen
B
Belastingen verlagen
Slide 13 - Quizvraag
wat zijn voorbeelden van conjunctuurindicatoren?
A
werkloosheid, vacatures, uitzenduren
B
consumenten- en producentenvertrouwen
C
inflatie en rente
D
uitvoer, faillissementen, aantal orders
Slide 14 - Quizvraag
Wat is niet waar over anticyclisch begrotingsbeleid in een laagconjunctuur?
A
De staatsschuld loopt dan op
B
De belastingen moeten dan omlaag
C
De overheidsuitgaven moeten omhoog
D
Anticyclisch begrotingsbeleid leidt tot kleiner begrotingstekort