1M1 weektaak 48 Schrijven H1 en H2

1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Schrijven
Hallo leerlingen,
We hebben de afgelopen weken veel aandacht besteed aan 'begrijpelijk schrijven'. Jullie hebben al twee tekstjes geschreven en het gaat steeds beter. Het gaat erom dat je een korte, begrijpelijke tekst kunt schrijven met behulp van de 5w+h-vragen. Woensdag 25 november krijgen jullie de toets Schrijven. Ik zet de theorie nog even op een rijtje voor jullie.

Slide 2 - Tekstslide

Wat wil je vertellen?
Voordat je gaat schrijven, moet je eerst goed bedenken wat je eigenlijk wilt vertellen aan de lezer. Gaat het over een uitnodiging of over je hobby? Of moet je een verslag maken? Heb je iets meegemaakt wat je wilt vertellen? Je tekst moet duidelijk zijn en dat betekent dat de informatie die je geeft volledig is.

Slide 3 - Tekstslide

Tekstdoel
Wat is je doel bij het schrijven van je tekst? 
  1. Je wilt je lezer informeren
  2. Je wilt uitleg geven over iets
  3. Je wilt je lezer overhalen iets te doen of 
  4. Je wilt je lezer overtuigen van iets

Slide 4 - Tekstslide

eerst een kladversie 
Schrijf alles op wat jouw lezer moet weten, Begrijpt hij of zij ook wat je bedoelt? Breng je dat goed over? 
Daarom is het nodig dat je alle informatie eerst op een rijtje zet. Dat lukt het best als je jezelf vragen stelt, namelijk:
wie, wat, waar, wanneer, waarom en hoe 
Dit zijn de 5w+h-vragen.

Slide 5 - Tekstslide

5w+h-vragen
Voordat je met de kladversie begint, geef je eerst antwoord op deze vragen. Dat kun je bijvoorbeeld doen door te beginnen met een 'mind map' of 'word web', zoals ik jullie heb laten zien in de les. De belangrijkste vragen zijn wie, wat, waar en wanneer. Daarna leg je uit waarom en hoe. Als dat lukt, want deze laatste twee vragen zijn soms moeilijk te beantwoorden. Nu kun je met je kladversie beginnen.

Slide 6 - Tekstslide

begrijpelijk schrijven
Je begint elke zin met een hoofdletter en je eindigt de zin met een punt of een vraagteken. Schrijf elk woord zonder fouten en als je twijfelt zoek je op internet of in het woordenboek hoe je het woord precies schijft. Tijdens de toets mag dit niet.
Let op de spelling van de werkwoorden! Verdeel de tekst in alinea's, zodat het eindresultaat er keurig en duidelijk leesbaar uitziet.

Slide 7 - Tekstslide

opdracht voor de toets
Bij de opdracht Schrijven voor de toets krijg je een blaadje, waarop beschreven staat wat je precies moet doen. Lees eerst heel goed wat er van je verwacht wordt. Houd je aan de regels die ik in de dia's hiervoor heb uitgelegd. Schrijf duidelijk en zorg ervoor dat ik je tekst goed kan lezen. Bekijk de dia's hieronder en maak de quizvragen.
                                                      S U C C E S !

Slide 8 - Tekstslide

DOELEN

- Je kunt een korte tekst schrijven


- Je kunt de 5w+h-vragen  gebruiken om een korte tekst te schrijven

Slide 9 - Tekstslide

OPDRACHT

Lees de zinnen a t/m e.

Maak van de zinnen een goede tekst door ze in logische volgorde te zetten.

Noteer de letters in de goede volgorde in je schrift

Slide 10 - Tekstslide

NAKIJKEN
De juiste volgorde is : d, b, c, a, e

Slide 11 - Tekstslide

In welke zin staat
informatie over
'wie' ?
A
Zin a
B
Zin b
C
Zin c
D
Zin d

Slide 12 - Quizvraag

In welke zin staat
informatie over
'wat'?
A
Zin a
B
Zin b
C
Zin c
D
Zin d

Slide 13 - Quizvraag

In welke zin staat
informatie over
'waar'?
A
Zin a
B
Zin b
C
Zin c
D
Zin e

Slide 14 - Quizvraag

In welke zin staat
informatie over
'wanneer'?
A
Zin a
B
Zin b
C
Zin c
D
Zin e

Slide 15 - Quizvraag

In welke zin staat
informatie over
'waarom'?
A
Zin a
B
Zin b
C
Zin c
D
Zin e

Slide 16 - Quizvraag

In welke zin staat
informatie over
'hoe'?
A
Zin a
B
Zin b
C
Zin c
D
Zin e

Slide 17 - Quizvraag