Fictie, blok 2 (klas 1)

Fictie, blok 2 (klas 1)
1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Fictie, blok 2 (klas 1)

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan jullie vandaag doen? 
  • Jullie krijgen instructie (fictie, blok 2). 
  • Jullie gaan de opdrachten van fictie maken. 
  • Klaar? Dan ga je in je boek lezen

Slide 2 - Tekstslide

Lesdoelen
Na deze paragraaf:
  • begrijpen jullie wat fictie en wat non-fictie is;
  • kunnen jullie voorbeelden geven van vormen van fictie en non-fictie;
  • kunnen jullie een mening geven over een verhaal door beoordelingswoorden te gebruiken.




Slide 3 - Tekstslide

Fictie en non-fictie
Fictie --> verzonnen verhalen
Non-fictie --> Teksten en beelden over de werkelijkheid


Slide 4 - Tekstslide

Fictie en non-fictie (2)
Fictie --> verzonnen verhalen. De schrijver fantaseert: heeft alles zelf bedacht. --> leesboek, stripverhaal, gedicht, film, televisieserie, musical, game.
Non-fictie --> verhalen over de werkelijkheid.
De schrijver heeft het verhaal niet verzonnen, het is echt gebeurd. --> krantenbericht, tijdschriftartikel, schoolboek, informatief boek, jeugdjournaal, tekst op Wikipedia 

Slide 5 - Tekstslide

Schrijvers vertellen dingen die echt gebeurd zijn
A
Fictie
B
non- fictie

Slide 6 - Quizvraag

Het is bedacht
A
Fictie
B
non- fictie

Slide 7 - Quizvraag

Schrijvers verzinnen verhalen
A
Fictie
B
non- fictie

Slide 8 - Quizvraag

Het jeugdjournaal is een voorbeeld van
A
Fictie
B
non- fictie

Slide 9 - Quizvraag

Beoordelingswoorden
Als je uitlegt wat er met jou gebeurt als je een verhaal leest, dan gebruik je beoordelingswoorden. Hieronder staat een lijst met voorbeelden van zulke woorden. Ze staan in paren naast elkaar. Telkens twee woorden die tegenover elkaar staan.
begrijpelijk --> onbegrijpelijk     
bekend--> onbekend                    
echt-->  onecht                               
gevoelig --> niet gevoelig         
grappig --> droevig                    
griezelig --> niet griezelig      
herkenbaar --> onbekend      

oninteressant
kan ik me voorstellen
kan ik me niet voorstellen
kinderachtig
voor mijn leeftijd
laat me meeleven
zegt me niets
leerzaam
niet leerzaam
moeilijk
makkelijk
opgewekt
zielig
spannend
saai



























Slide 10 - Tekstslide

‘Dit verhaal doet iets met me.’ Dat betekent:
A
Dit verhaal kende ik al
B
Door dit verhaal voel ik iets

Slide 11 - Quizvraag

Beoordelingswoorden (2)
Als je een beoordelingswoord gebruikt, moet je kunnen uitleggen waarom je het gebruikt. Je uitleg begint vaak met want of omdat.
Bijvoorbeeld: 
Ik vind het verhaal spannend, omdat de hoofdpersoon in gevaar is. Ik ben benieuwd hoe het afloopt.

Slide 12 - Tekstslide

Bij een beoordelingswoord hoort een

A
uitleg
B
vraag

Slide 13 - Quizvraag

Een zin met een uitleg begint meestal met
A
hoe of zodat
B
omdat of want

Slide 14 - Quizvraag

Aan de slag! 
  • Je gaat de opdrachten van fictie, blok 2 maken. 
  • Klaar? dan ga je lezen in je boek. 

Slide 15 - Tekstslide