1: H2 Lezen tekstverbanden

Hallooooo!
Telefoon in telefoontas

Ga rustig zitten

Spullen op tafel

Tas niet :)
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Hallooooo!
Telefoon in telefoontas

Ga rustig zitten

Spullen op tafel

Tas niet :)

Slide 1 - Tekstslide

Vandaag
  • (Week)planning doornemen
  • Lades van vorige week openen
  • Nieuwe theorie uit NN
  • Werken uit het boek / huiswerk

Slide 2 - Tekstslide




  • Vorige week H1: Lezen & woordenschat
  • Deze week H2: Lezen & woordenschat
  • Volgende week H3: Lezen & woordenschat


Slide 3 - Tekstslide

Handjes in de lucht
  • Wat hebben we vorige week geleerd?

  • Welke drie soorten kun je noemen? Kun je elke toelichten?

Slide 4 - Tekstslide

Pieter is als een sluwe vos te werk gegaan.
A
Vergelijking
B
Personificatie
C
Metafoor
D
geen van drieën

Slide 5 - Quizvraag

Zo'n etterbak moet streng gestraft worden.
A
Personificatie
B
Metafoor
C
Vergelijking
D
geen van drieën

Slide 6 - Quizvraag

Annie kwam aanrijden in haar koekblik.
A
Vergelijking
B
Personificatie
C
Metafoor
D
geen van drieën

Slide 7 - Quizvraag

De wind floot door de takken
A
Vergelijking
B
Personificatie
C
Metafoor
D
geen van drieën

Slide 8 - Quizvraag

Beeldspraak
  1. Vergelijking - Object en beeld

  2. Metafoor - Beeld

  3. Personificatie - menselijke eigenschap

Slide 9 - Tekstslide

Lezen
Wat weten we nog?

Slide 10 - Tekstslide

Lesdoel
Aan het einde van de les:
  • kun je de 3 soorten beeldspraak benoemen en toelichten
  • kun je alle tot nu toe behandelde tekstverbanden benoemen
  • heb je geoefend met het herkennen van alle tekstverbanden  d.m.v. signaalwoorden

Slide 11 - Tekstslide

Tekstverbanden
en signaalwoorden

Slide 12 - Tekstslide

Tekstverbanden en signaalwoorden

Welke kennen we al?

Slide 13 - Tekstslide

Tekstverbanden en signaalwoorden

  1. chronologisch
  2. opsommend
  3. tegenstellend
  4. toelichtend

Slide 14 - Tekstslide

Herhaling tekstverbanden
chronologisch:
opsommend:
tegenstellend:
toelichtend:

Slide 15 - Tekstslide

Maar er zijn er nog meer...

Slide 16 - Tekstslide

Tekstverbanden en signaalwoorden

  • concluderend
  • redengevend
  • oorzakelijk
  • vergelijkend

Slide 17 - Tekstslide

Tekstverbanden en signaalwoorden
Concluderend: dus, daarom, concluderend, dat houdt in,kortom
Redengevend: omdat, namelijk, daarom, aangezien, want, dus
Oorzakelijk: doordat, waardoor, als gevolg van, dus, dankzij
Vergelijkend: in vergelijking met, (net) als, evenals, zoals, meer/groter/beter dan, vergeleken met

Slide 18 - Tekstslide



Waarom iemand iets doet
Reden-besluit = invloed

Omdat het regent (reden), trek ik mijn regenpak aan (besluit).




Waardoor iets gebeurt
Oorzaak-gevolg = geen invloed

Door de hevige regenval (oorzaak) was een deel van de weg afgesloten (gevolg).

Redengevend verband
Oorzakelijk verband

Slide 19 - Tekstslide

Ff checken...

Slide 20 - Tekstslide

Doordat er een pandemie uitbrak, gingen de scholen dicht.
A
oorzakelijk verband
B
redengevend verband
C
tegenstellend verband
D
toelichtend verband

Slide 21 - Quizvraag

Doordat er een pandemie uitbrak, deed ik minder aan mijn huiswerk.
A
oorzakelijk verband
B
redengevend verband
C
concluderend verband
D
toelichtend verband

Slide 22 - Quizvraag

Marijke is gek op dieren, daarom wil ze later dierenarts worden.
A
concluderend verband
B
redengevend verband
C
samenvattend verband
D
oorzakelijk verband

Slide 23 - Quizvraag

Aan de slag!
Nu maken:
Opdracht 1, 2 (blz 43-45)


Klaar?
Ga door met opdracht 4 (45-47)

Niet klaar?
Huiswerk volgende les
in tweetallen

Slide 24 - Tekstslide

Lesdoel behaald?
  • kun je de 3 soorten beeldspraak benoemen en toelichten
  • kun je alle tot nu toe behandelde tekstverbanden benoemen
  • heb je geoefend met het herkennen van alle tekstverbanden d.m.v. signaalwoorden

Slide 25 - Tekstslide

Dat was het dan! 

Slide 26 - Tekstslide

Opdracht zelfstandig (5 minuutjes)
- Bedenk bij 5 verschillende signaalwoorden een voorbeeldzin
- Schrijf erbij welk verband het is (onder het schema)

Bijvoorbeeld: het signaalwoord "daarom"
"Gisteren ging ik pas laat naar bed, daarom ben ik nog een beetje moe" > oorzaak-gevolg

Slide 27 - Tekstslide