In deze les zitten 43 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 30 min
Onderdelen in deze les
Guten Morgen
Wie geht es euch?
Slide 1 - Tekstslide
Bitte, nimm dein Handy und log in LessonUp ein!
Zu Hause? Schaltet die Kamera ein!
Slide 2 - Tekstslide
Planung dieser zwei Stunden
1. Der, die oder das?
2. Wiederholung Naamvallen
3. Hausaufgaben machen
4. Abschluss
Slide 3 - Tekstslide
Lernziele der ersten Stunde:
je kunt uitleggen bij welk 'geslacht' der, die of das hoort
je bent in staat om te bepalen of een zelfstandig naamwoord
der, die of das ervoor krijgt
je kunt uitleggen waarom dit zelfstandig naamwoord der, die of
das ervoor krijgt
Slide 4 - Tekstslide
Waarom leren we dit?
1. als je weet wanneer een zelfstandig naamval
der, die of das krijgt, hoef je dat niet meer per sé uit je hoofd te
leren
2. doordat je weet welk geslacht een zelfstandig naamwoord
heeft, kun je makkelijker de naamvallen toepassen
Slide 5 - Tekstslide
Weet je het nog?
Slide 6 - Tekstslide
Duitse lidwoorden
Mannelijk
Vrouwelijk
Onzijdig
Meervoud
der
die
das
die
Mannelijk
Vrouwelijk
Onzijdig
Meervoud
ein
eine
ein
keine
Slide 7 - Tekstslide
Altijd mannelijk zijn:
mannelijke personen en dieren
dagen
maanden
jaargetijden
windrichtingen
'weerwoorden': der Sturm, der Regen, der Schnee
automerken
uitgangen: -er, -en, -ismus: der Computer, der Wagen, der Sozialismus,
Slide 8 - Tekstslide
Altijd vrouwelijk zijn:
vrouwelijke personen en dieren
getallen: die Eins, die Fünf
de meeste rivieren en bomen
de meeste woorden eindigend op -e
(uitzonderingen: der Kaffee/Tee, das Ende, das Interesse, der Name, der Junge)
woorden eindigend op: -in -ei, -heit, -keit, -schaft, -ung, -tät, -ik, -ion, -ur die Bäckerei, die Freiheit, die Eigenschaft, die Rechnung, die Identität, die die Nation, die Technik, die Natur
Slide 9 - Tekstslide
Altijd onzijdig zijn:
veel Nederlandse het-woorden (onzijdig)
letters: das A, das Z
woorden die beginnen met Ge- en eindigen op -e: das Gebirge
de meeste woorden met de uitgang -nis
de meeste woorden met de uitgang -tum
verkleinwoorden op -chen en op -lein: das Mädchen, das Häuschen
Slide 10 - Tekstslide
..... Norden
A
der
B
die
C
das
Slide 11 - Quizvraag
..... Häuschen
A
der
B
die
C
das
Slide 12 - Quizvraag
..... Identität
A
der
B
die
C
das
Slide 13 - Quizvraag
..... Sturm
A
der
B
die
C
das
Slide 14 - Quizvraag
..... Religion
A
der
B
die
C
das
Slide 15 - Quizvraag
..... Wirtschaft
A
der
B
die
C
das
Slide 16 - Quizvraag
..... Mittwoch
A
der
B
die
C
das
Slide 17 - Quizvraag
..... Herbst
A
der
B
die
C
das
Slide 18 - Quizvraag
..... Musik
A
der
B
die
C
das
Slide 19 - Quizvraag
..... Nationalismus
A
der
B
die
C
das
Slide 20 - Quizvraag
Even de leerdoelen herhalen:
Wat heb je geleerd?
Slide 21 - Tekstslide
Hallo alle,
Herzlich Willkommen bei dieser zweiten Stunde!
Slide 22 - Tekstslide
Bitte, nimm dein Handy und log in LessonUp ein!
Zu Hause? Schaltet die Kamera ein!
Slide 23 - Tekstslide
Lernziele der zweiten Stunde:
je kunt uitleggen bij welke naamval welk zinsdeel hoort
je bent in staat om met behulp van het stappenplan na een voorzetsel de juiste vorm van een lidwoord (naamval) en een bezittelijke voornaamwoord in een zin te plaatsen.
Slide 24 - Tekstslide
Het Stappenplan
Neem het stappenplan voor je!
Om de naamval van een zinsdeel te bepalen volg je het stappenplan