Je gebruikt de past continuous om aan te geven dat je ergens mee bezig was op een bepaald moment in het verleden. Je zegt dus dat je iets aan het doen was.
1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2
In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.
Onderdelen in deze les
Past continuous
Je gebruikt de past continuous om aan te geven dat je ergens mee bezig was op een bepaald moment in het verleden. Je zegt dus dat je iets aan het doen was.
Slide 1 - Tekstslide
Je gebruikt de past continuous dus alleen als je kunt zeggen dat je iets aan het doen was.
The math teacher was giving a test
The principal was sitting in his office
Slide 2 - Tekstslide
the coach was playingbasketball
The gardener was cutting bushes
Slide 3 - Tekstslide
Je maakt de past continuous door was of were voor het werkwoord te zetten en –ing er achter
I was sleeping
You were living
He/she/it was swimming
We were going
You were doing
They were having
Slide 4 - Tekstslide
I ................. a party for my birthday (to have)
Peter .................... for his keys (to look)
Rachel .................. a song for his birthday (to sing)
My parents...................... to London (to drive)
was having
was looking
was singing
were singing
were having
were looking
was driving
were driving
Slide 5 - Sleepvraag
Als een werkwoord uit 1 lettergreep bestaat met 1 klinker in het midden, verdubbelt de klinker
To swim – he was swimming
To hit – we were hitting
to get - he was getting hit by the door
Slide 6 - Tekstslide
The lunchlady ........(to make)lunch when the geography teacher was killed
A
were makeing
B
was makeing
C
were making
D
was making
Slide 7 - Quizvraag
he ..............(to skip) class when the geography teacher was killed
A
were skiping
B
was skiping
C
were skipping
D
was skipping
Slide 8 - Quizvraag
Ontkenningen:
I wasn’t talking
You weren’t looking
She wasn’t driving
We weren’t walking
You weren’t singing
They weren’t listening
zet not of 't achter was of were
Slide 9 - Tekstslide
Boris (learn) English?
A
was Boris learning
B
were Boris learning
C
was Boris learn
D
Boris was learning
Slide 10 - Quizvraag
They (not swim) in the lake
A
weren't they swimming
B
they weren't swimming
C
wasn't they swimming
D
they wasn't swimming
Slide 11 - Quizvraag
your father (repair) the car?
A
were your father repairing
B
your father was repairing
C
was your father repairing
D
your father were rpairing
Slide 12 - Quizvraag
I (not read) a magazine
A
I wasn't reading
B
I weren't reading
C
wasn't I reading
D
weren't I reading
Slide 13 - Quizvraag
I ................. something very hard (to hit)
Peter .................... in the pool (to swim)
Rachel .................. a party (to have)
My parents...................... in Spain when the pandemic started (to live)
was hitting
was swimming
was having
was haveing
was hiting
was swiming
were liveing
were living
Slide 14 - Sleepvraag
Slide 15 - Video
Past continuous + Past Simple
Als je ergens mee bezig was in de verleden tijd en iets anders gebeurt er tussendoor.
1
was of were en het ww + ing voor dat waar je mee bezig bent.
bv je was aan het tv kijken
2
ww + ed (of 2e rijtje van de onr ww) voor wat er
tussendoor komt - iemand belde
Slide 16 - Tekstslide
Je was al tv aan het kijken op het
moment dat er werd gebeld.
Slide 17 - Tekstslide
the principal was sitting in the office when someone killed the math teacher
the coach was playing basketball when someone killed the math teacher
the gardener was cutting bushes when someone killed the math teacher
Slide 18 - Tekstslide
When I (to phone).......... they (to play) ................monopoly
A
was phoning - were playing
B
phoned - were playing
C
phoned - played
D
was phoning - played
Slide 19 - Quizvraag
He (to watch)............... the news when the TV set(to break down)..........
A
was watching - was breaking down
B
watched - was breaking down
C
was watching - broke down
D
watched - broke down
Slide 20 - Quizvraag
When Mike (to have).............a bath, the geyser (to explode)..................
A
was having - exploded
B
was having - was exploding
C
had - was exploding
D
had - exploded
Slide 21 - Quizvraag
Yesterday Susan ……....(to walk) along the road when she ……… (to meet) Peter.
A
was walking - met
B
was walking - was meeting
C
walked - was meeting
D
walked - met
Slide 22 - Quizvraag
Als twee dingen tegelijkertijd plaatsvinden en ongeveer even lang duren gebruik je twee keer de past continuous.
Er staat dan meestal while in de zin.
Slide 23 - Tekstslide
while the coach was playing basketball the caretaker was sweeping the hall
the lunchlady was serving food while the principal was sitting in his office
the history teacher was starting his lesson while the gardener was cutting the bushes
Slide 24 - Tekstslide
Fred (to sleep).............while Jenny (to watch)............... a movie.
A
slept - watched
B
slept - was watching
C
was sleeping - watched
D
was sleeping - was watching
Slide 25 - Quizvraag
Tom (to make).............. a phone call while Don (to have).......... a bath.
A
was making - was having
B
made - had
C
was making - had
D
made - was having
Slide 26 - Quizvraag
You (to do)....... your homework while George (to get) .......... ready to go out.
A
were doing - was geting
B
was doing - was getting
C
were doing - was getting
D
was doing - was geting
Slide 27 - Quizvraag
Slide 28 - Tekstslide
Slide 29 - Tekstslide
Slide 30 - Tekstslide
Slide 31 - Tekstslide
Bijwoorden van Frequentie
woorden die aangeven hoe vaak je iets doet
Slide 32 - Tekstslide
Slide 33 - Tekstslide
Waar staan deze woorden in een zin?
Slide 34 - Tekstslide
De bijwoorden van frequentie
(bv. always, usually, regurlarly, sometimes, rarely, seldom, never) staan voor het werkwoord.