Spellen met werkwoorden

Werkwoordspelling
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Werkwoordspelling

Slide 1 - Tekstslide

Leesproject
We starten met 10 minuten stil lezen
timer
10:00

Slide 2 - Tekstslide

Inhoud
  • Opening
  • Lesdoelen
  • Het nut van werkwoordspelling
  • Hoe zat het ook alweer?
  • Begrippen
  • De stam
  • Oefenen
  • Evaluatie

Slide 3 - Tekstslide

Lesdoelen
  • Je weet hoe je de stam van een werkwoord vindt
  • Je kunt de juiste vorm van het werkwoord 'lopen' kiezen ter vervanging van het te vervoegen werkwoord

Slide 4 - Tekstslide

Zal het druk worden denk je?

Slide 5 - Tekstslide

In de
  • De foto in de vorige dia laat zien wat er kan gebeuren als een woord verkeerd wordt gespeld, er ontstaat verwarring.

  • Taal is niet door mensen bedacht. Je zou kunnen zeggen dat taal is ontstaan, en dat het, net als de mens, is geëvolueerd. 

  • De basis van iedere taal is de gesproken taal. Pas toen mensen begonnen te schrijven ontstonden de eerste regels. Om verwarring te voorkomen.

Slide 6 - Tekstslide

Bekijk het onderstaande filmpje

Slide 7 - Tekstslide

In welk jaar kwam de eerste Nederlandse spelling?

Slide 8 - Open vraag

Hoe zat het ook alweer?

Bekijk het onderstaande filmpje...


Slide 9 - Tekstslide

De stam van het werkwoord
ik-vorm

Slide 10 - Tekstslide

Schrijf op een blaadje/je telefoon (of ander device) de stam en de ik-vorm van de volgende werkwoorden:

  1.  Lopen
  2.  Relativeren
  3.  Smurfen
  4.  Kajakken
  5.  Onthouden
  6.  Ginnegappen

Slide 11 - Tekstslide

Heb je een verband ontdekt? Zo ja, wat is dat verband?

Slide 12 - Open vraag

De stam van het werkwoord vind je door -en van het hele werkwoord af te halen:

fietsen           fiets
schaatsen           schaats

Maar dit is niet altijd ook de ik-vorm! Als het werkwoord eindigt op een -v of een -z maken we daar een -f of een -s van:

reizen            reis
verven          verf




Slide 13 - Tekstslide

ik-vorm!
ik-vorm!
ik-vorm!

Slide 14 - Tekstslide

Wat is de juiste spelling?

Slide 15 - Tekstslide

1. Vin_ je het terecht?

Slide 16 - Open vraag

2. Het beloof_ een groot feest te worden.

Slide 17 - Open vraag

3. Ik heb mij beschikbaar gestel_

Slide 18 - Open vraag

4. Hoewel ik onder het werk bedolven word_

Slide 19 - Open vraag

5. Bent u berei_ alles nog een keer te vertellen?

Slide 20 - Open vraag

6. Het te verwach_ besluit...

Slide 21 - Open vraag

7. Het te laat geland_ vliegtuig had vertraging

Slide 22 - Open vraag

8. Jij verwach_e toch dat de minister zou aftreden?

Slide 23 - Open vraag

Welke vorm van lopen kun  je invullen bij de vorige 8 opgaven?

Slide 24 - Tekstslide

Hoe zat het ook alweer met het bijvoeglijk naamwoord?
A
Die schrijf je altijd in de verleden tijd
B
Die schrijf je in het meervoud
C
Die schrijf je altijd zo kort mogelijk
D
Die hoef je niet op te schrijven

Slide 25 - Quizvraag

Heb je de lesdoelen behaald? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?

Slide 26 - Open vraag


Wat vond je van deze les?
A
Stom, ik haat Nederlands
B
Leuk, ook al haat ik Nederlands
C
Leuk, ik vind Nederlands sowieso leuk
D
Stom, ook al vind ik Nederlands leuk

Slide 27 - Quizvraag

Einde!
Bedankt voor het meedoen aan deze les! In Taalblokken kun je verder oefenen met werkwoordspelling.

                                             Blijf gezond en tot snel!

Slide 28 - Tekstslide

Wil je nog meer oefenen?
Kopieer de link in je adresbalk:

https://www.cambiumned.nl/oefenen/spelling/werkwoordspelling/

Slide 29 - Tekstslide