5.3 A | God Wil het!

§5.3: ‘God wil het!’

• Je kent de betekenis van de begrippen kruistocht, kruisvaarders. (R)
• Je kunt uitleggen waarom de heilige stad Jeruzalem niet meer bereikbaar was voor christelijke reizigers (pelgrims). (T1)
• Je kunt uitleggen wanneer de eerste kruistocht was en of deze succesvol was. (R)
• Je kunt uitleggen dat in de late middeleeuwen (vanaf 1000) de samenleving in Europa door toename van de voedselproductie en bevolkingsgroei weer aan agrarisch-urbane samenleving werd. (T2)
• Je kunt drie belangrijke handelsgebieden in Europa tijdens de late middeleeuwen noemen. (T1)

1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
GeschiedenisMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quiz en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

§5.3: ‘God wil het!’

• Je kent de betekenis van de begrippen kruistocht, kruisvaarders. (R)
• Je kunt uitleggen waarom de heilige stad Jeruzalem niet meer bereikbaar was voor christelijke reizigers (pelgrims). (T1)
• Je kunt uitleggen wanneer de eerste kruistocht was en of deze succesvol was. (R)
• Je kunt uitleggen dat in de late middeleeuwen (vanaf 1000) de samenleving in Europa door toename van de voedselproductie en bevolkingsgroei weer aan agrarisch-urbane samenleving werd. (T2)
• Je kunt drie belangrijke handelsgebieden in Europa tijdens de late middeleeuwen noemen. (T1)

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Veel plichten, 
weinig rechten

  • Iedereen op het domein van de leenman hoorde bij het domein.

  • De boeren werden horigen van de leenman: ze moesten gehoorzaam zijn en waren zijn eigendom.

  • Om op de grond van de leenman te  wonen, moest je pacht (belasting) betalen.

  • De horigen waren ook verplicht om herendiensten (klusjes) te doen.

  • Een horige moest overal toestemming voor vragen, ook om te trouwen.

Slide 4 - Tekstslide

Herendiensten
  • Werken op het land van de heer
  • het onderhouden van wegen en hekken
  • Kappen van bomen
  • Vechten als soldaat

Slide 5 - Tekstslide

Vrije boeren
  • Vrije boeren hadden zelf land in bezit. 

  • Hoefden geen pacht te betalen, maar moesten wel zichzelf beschermen. 

  • Vrije boeren 'verkochten' zichzelf aan de leenman om bescherming te krijgen, ze werden horigen.

  • Extra grond pachten van de heer. 

  • Een gevluchte horige was na een jaar en een dag een vrij persoon.... maar waar ga je heen?




Slide 6 - Tekstslide

In het noorden van wat nu Nederland is woonden de Friezen, een volk dat net als de Grieken en Romeinen in veel goden geloofden.
In Europa woonde een groot en sterk volk, de Franken, zij waren christelijk en wilden ook dat andere volken christelijk zouden worden.
In Engeland was bijna iedereen christelijk. Er waren twee monniken die vanuit Engeland naar niet-christelijke volken (zoals de Friezen) gingen om hun te bekeren tot het christendom. De bekendste zijn Willibrord en zijn opvolger Bonifatius.

Slide 7 - Tekstslide

Willibrord was een Engelse monnik die probeerden de Friezen tot het Christendom te bekeren. De Friezen zaten daar niet op te wachten.
Bonifatius was ook een Engelse monnik die probeerde de Friezen te bekeren. Dit lukte niet: in 754 werd hij door Friezen in Dokkum vermoord.

Slide 8 - Tekstslide

Hoe probeerde Willibrord en Bonifatius de ongelovigen te bekeren?

Slide 9 - Open vraag

Slide 10 - Tekstslide

De hulp van God
  • Het leven van de mensen in de vroege Middeleeuwen was zwaar. Veel van de dingen om hen heen begrepen ze niet.

  • Bij ziektes, natuurrampen of hongersnoden vroegen ze God om hulp. De mensen van de kerk, de geestelijken, hielpen hen hierbij.

Slide 11 - Tekstslide

Kloosters
  • Geestelijken, zoals priesters, monniken en nonnen, woonden en leefden vaak in een klooster

  • Monniken en nonnen waren zelf niet rijk, de kloosters soms wél: zij hadden veel grond en kregen belastinggeld (als gift aan de kerk).

Slide 12 - Tekstslide

Leven in een klooster
Monniken en nonnen woonden in het klooster, ze hadden best veel te doen:

  • Bidden
  • Zieken verzorgen
  • Boeken schrijven
  • Werken op het land
  • Onderzoek doen en lesgeven
  • Mensen helpen bij hun geloof in God
Zou jij kunnen leven in een klooster?
2.30: opstaan
2.30 - 3.00: studie en meditatie
3.00 - 5.00: kerkdienst /bidden
5:00 - 6:00: studie en meditatie
6:00 - 7:30: kerkdienst /bidden
7:30 - 8:00: werken
8:00 - 9:30: kerkdienst /bidden
9.30 - 12.00: werken
12.00 - 13.30: kerkdienst /bidden
13.30 - 14.00: avondeten
14:00 - 16:15: werken
16:15 - 17:30: kerkdienst /bidden
17:30 - 18:00: studie en meditatie
18:00 - 18:30: kerkdienst /bidden
19:00: slapen

Slide 13 - Tekstslide

In de kloosters zag je veel kunst, monikken maakten dat zelf. Deze kunst moest ervoor zorgen dat iedereen zag hoe groot en goed God was. Hier zie je een gouden kruis en links staat een prachtig beeld.
Naast kunt deden de monikken en nonnen ook aan wetenschap. Zij onderzochten de wereld en het klooster was voor kinderen de enige plek waar zij les konden krijgen, een soort school dus.
In de middeleeuwen konden maar weinig mensen lezen en schrijven. Gelukkig konden de monikken en nonnen dat wel! In de kantlijn maakten zij vaak mooi en grappige tekeningen over het dagelijksleven. 

Slide 14 - Tekstslide



  • In de kloosters werden soms ook oude boeken overgeschreven
  • Dit duurde heel lang: het was dus echt 'monnikenwerk'.

Slide 15 - Tekstslide

De standensamenleving
  • Op de domeinen ontstond een samenleving waarin iedereen zijn eigen plek en taak van god had gekregen:

  1. Geestelijken (bidden voor de boeren en de adel)
  2. Adel (vechten om de geestelijken en de boeren te beschermen )
  3. Boeren (werken op het land om de geestelijken en adel te voeden)

  • De wereld was in de middeleeuwen daarom erg overzichtelijk. Je behoorde tot een stand, je wist wat jouw taken waren en je leefde op een domein.

Slide 16 - Tekstslide

De eerste stand bestond uit de geestelijkheid. De taak die zij van God hadden gekregen was bidden voor het volk!
Tot de geestelijkheid behoren monikken, bischoppen, priesters, nonnen en natuurlijk de paus.
De tweede stand was de adel. Dit waren rijke mensen met hun eigen land (vaak in leen gekregen van de koning). Zij konden met hun geld een goede wapenuitrusting kopen. Als sterke ridders moesten zij de koning helpen en de mensen op hun land bescheremen. 
De derde stand waren de boeren (en burgers). Binnen deze stand waren sommigen rijk, maar de meeste waren erg arm. Ze waren geboren in de derde stand en dat was omdat god het zo wilde. Ze moesten hard werken, hadden veel plichten en weinig rechten.

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide