Minor A1 Unidad 2 Parte 2+ Un3 parte 1 MP

Unidad 2( parte 2)
Unidad 3 ( parte 1)
TB:
  •  Herhaling en vragen u.2 oef. 1 t/m 8.
  • U.2 Oef.9 t/m Panamerican.
  • U.3 Oef. 1 t/m4
1 / 40
volgende
Slide 1: Tekstslide
spaansHBOStudiejaar 1

In deze les zitten 40 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

Unidad 2( parte 2)
Unidad 3 ( parte 1)
TB:
  •  Herhaling en vragen u.2 oef. 1 t/m 8.
  • U.2 Oef.9 t/m Panamerican.
  • U.3 Oef. 1 t/m4

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Tip! zie ook pagina 124 achterin je TB CG1

  • Naam, herkomst, beroep: 
Chantal es holandesa. Es de  Eindhoven. Es profesora.
  • Identificeren en definiëren:
Femke es una estudiante del Minor. Un estudiante es  una persona que estudia.
  • Datum en tijdstip: Hoy es miércoles. Es el 16 de septiembre. Son las dos.

el verbo SER - ZIJN: het gebruik (enkele situaties) 

Slide 4 - Tekstslide

Vragen over huiswerk U.2
WB. p.17 t/m20
Oef. 1 t/m 11

Slide 5 - Tekstslide

Información personal p.23
21
luister en vul het schema 
Hoe vraag je:

  • Wat is jouw/uw (mobiele) telefoonnummer? :
¿ Cuál es tu/su teléfono/ número de móvil?
antwoord: es el.........
  • Heeft u/ Heb jij email?
¿ Tiene/s correo electrónico?
antwoord: Sí, es..........

Slide 6 - Tekstslide

  1. vraag de telefoonummer
  2. vraag in u-vorm voor de mobile nummer
  3. zeg je mobile nummer (het hoeft niet het echt te zijn)
  4. vraag of zij/ hij een e-mail adres heeft 
  5. zeg je e-mail adres (het hoeft niet het echt te zijn)
  6. hoe zeg je in het Spaans : het appenstaartje, 
  7. het koppelteken, 
  8. de underscore. 
  9. de punt

Slide 7 - Tekstslide

De vervoeging en gebruik van TENER p.24 TB (vergelijken  met regelmatig werkwoord BEBER, p.25)
Tener= hebben in de betekenis van bezitten.
 yo                     tengo
tú                      tienes            
él/ella/usted    tiene
nosotros/as     tenemos
vosotros/as      tenéis
ellos/ellas/        tienen
ustedes
                LET OP:

Slide 8 - Tekstslide

¿ Qué cosas de
opdr. 10 p.24 tenéis ?

Slide 9 - Woordweb

Tengo un trabajo interesante p 24 TB
-Verónica
-Borja Martínez
-Sevilla
-secretaria
-escribir cartas,hablar por teléfono,organizar conciertos,reservar hoteles,buscar salas,tener contacto con músicos
-español,italiano,alemán

opdr. 12 p. 24 klassikaal lezen
en onderstreep de werkwoorden.

Vul nu het schema in :
nombre: 
Apellidos: 
lugar de residencia:
Puesto actual:
Actividades:
Idiomas:
timer
4:00

Slide 10 - Tekstslide

Los verbos regulares  p 25 TB

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

¿ Vives en Sevilla?¿____(aprender) guitarra?¿___(ser) músico y no____(tener) piano? ¿___(Buscar) una sala de conciertos?Nosotros___(tener) la solución para tus problemas:
____(organizar)tus conciertos y___(reservar) la sala

Slide 20 - Open vraag

cantar=zingen
escribir=schrijven
pagar=betalen
vender=verkopen
creer=geloven
leer= lezen
comprar= kopen
comer= eten
beber=drinken
pasar= doorbrengen
Vervoeg:
el....= ellos/ellas         vs= vosotros
ns= nosotros             uds.= ustedes

Slide 21 - Tekstslide

Él______un coche
vosotros_______españoles
Yo ______muchos amigos.
Tú_____una carta
Ana y yo____tapas
Merche y Rosa_____vino
escribes
Tengo
eres
comemos
aprendéis
beben
compra
sois

Slide 22 - Sleepvraag

Ontkenning: no =
nee, niet of geen
Nee:
¿ Estudias? No, trabajo
Niet:
No estudio
Geen:
No tengo planes

No staat altijd vóór het werkwoord!!

Slide 23 - Tekstslide

De ontkenning, zie p. 25 TB
Geef nu antwoord op de vragen, maak hele zinnen en gebruik in je antwoord een ontkenning:

¿Eres de España?

¿Eres profesora?

¿Vives en Madrid?
No, no soy de España. Soy de Holanda.
No, no soy profesora, soy estudiante.
No, no vivo en Madrid, vivo en Eindhoven.

Slide 24 - Tekstslide

De ontkenning
Ahora vosotros: Maak de volgende zinnen ontkennend en geef de juiste informatie:
Soy de España.

Soy profesora.

Vivo en Madrid.
No, no soy de España. Soy de Holanda.
No, no soy profesora, soy estudiante.
No, no vivo en Madrid, vivo en Eindhoven.

Slide 25 - Tekstslide



ontkenning - dubbele ontkenning
Verschil:

-No hablo español.
-No, no hablo español.
-No, hablo español.

Slide 26 - Tekstslide

Oefening maken  WBp. 23 ej. 21 en 25 
we gaan hier oefenen met werkwoorden vervoegen

Slide 27 - Tekstslide

Unidad 3: Me Gusta mi gente
  • Familie relaties
  • Bezittelijke voornaamwoorden: 

Slide 28 - Tekstslide

0

Slide 29 - Video

ME GUSTA MI GENTE
TB P.29 
1a. Las fotos de Isabel: ¿ en qué orden se mencionan? 
1: Elisa / su hija                                    
2: sus compañeras de trabajo
3: su padre con sus compañeros de fútbol.
4: Laura y Marcelo/ sus hermanos 
¿ Qué significa mis hijos, mis nietos, mis amigos, mi viaje a...,mis compañeros de trabajo ,  mi cumpleaños....?

Slide 30 - Tekstslide

Una familia famosa
TB p.30, 2a: lees de tekst
 2b: Vul de stamboom in


Pilar
Mónica
Leonardo
2c: Welk lid van de familie zou aan het woord kunnen zijn?
1.Pilar
2.Luna+Leonardo
3.Carlos y Pilar
4.Javier
5.Carlos y Pilar
WB: andere oefeningen van familie: 1,2,3,4,22

Slide 31 - Tekstslide

Vul de tabel aan: Wat betekent?
  • Voor ouders en broers  gebruik je de mannelijk vorm meervoud: 
          el padre +la madre= los padres
  • - ¿ Tienes hermanos? 
          * Sí, una hermana
  • In Spanje : el marido y la mujer.
  • In Latijns-Amerika ook : el esposo y la esposa.
  • Meer woorden p.171 "la familia".
timer
1:30

Slide 32 - Tekstslide

Slide 33 - Tekstslide

TBP.31, 4a LOS POSESIVOS
 
  • Het bezittelijk voornaamwoord richt zich niet naar de bezitter.

¿ Qué significa? : Luis y su tío/ Luis y su tía.
                                     Eva y su tío /Eva y su tía.
                                      Los padres y sus hijos.
                                      Sr. Bardem, su mujer es fantástica.
Luis en zijn oom. Luis en zijn tante.
Eva en haar oom. Eva en haar tante.
De ouders en hun kinderen.
Meneer Bardem,  uw vrouw is fantastisch.

Slide 34 - Tekstslide

LOS POSESIVOS nr. 4b, TB P.31
 
Maak zinnen/vragen met behulp van het schema bij 4b. Gebruik in elk geval uit de middelste kolom alle elementen minstens 1 keer.

Geef dan op minstens 2 vragen een zo compleet mogelijk antwoord en verwerk dan ook weer een bezittelijk voornaamwoord


Slide 35 - Tekstslide

WB. p.30, oef.5
  • Tu/ Su familia
  • mi familia
  • mi tío
  • mi madre
  • mis dos hermanos
  • mi abuelo
  • nuestro circo

WB: Andere oefeningen bezittelijke voornaamwoorden: oef.17 en 21

Slide 36 - Tekstslide

Tareas en grupo
11.30-12.10
Werkboek: 
  • Oef. Unidad 2: p.21, oef.14, 19, 21, 25.
  • Oef. Unidad 3: 2,3a

TB:
  •  p.25, oef.13


Slide 37 - Tekstslide

Lidwoord of niet?
Buenas tardes,______señora García.
¿Es usted___señor Gómez?
_____señora Alonso es profesora


Slide 38 - Open vraag

Vraag en geef antwoord:
  • Hoe heet je/u?

  • Hoe gaat het met jou/u?

  • Waar kom je/ komt u  vandaan?

  • Wat doe je/ doet u?
¿ Cómo te llamas/se llama?
Me llamo..../Soy......
¿ Qué tal? 
¿ Cómo estás/está usted?
(muy) bien/ regular/(muy) mal/fatal
¿ De dónde eres/es usted?
Soy de........
¿ Qué haces/ hace usted?
Soy..../ trabajo/ estudio

Slide 39 - Tekstslide

Él______un coche
vosotros_______españoles
Yo ______muchos amigos.
Tú_____una carta
Ana y yo____tapas
Merche y Rosa_____vino
escribes
Tengo
eres
comemos
aprendéis
beben
compra
sois

Slide 40 - Sleepvraag