V6-TH2 Transport BS 3 en Bs 4

Thema 2
Transport

B3 en B4
Het bloedvatenstelsel
1 / 45
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 6

In deze les zitten 45 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 90 min

Onderdelen in deze les

Thema 2
Transport

B3 en B4
Het bloedvatenstelsel

Slide 1 - Tekstslide

Herhalen BS 2
  1. Je kunt de delen van een hart noemen met hun functies en kenmerken.
  2. Je kunt de werking van het hart beschrijven en de relatie tussen bouw en werking uitleggen.
1
1
2
2

Slide 2 - Tekstslide

Thema 2: Transport
Basisstof 3:
Het bloedvatenstelsel

Slide 3 - Tekstslide

Leerdoelen
  1. Je kent de functies en kenmerken van aders, slagaders en haarvaten en kunt de relatie tussen bouw en werking uitleggen.
  2. Je kunt zuurstofgehalte, stroomrichting en verloop van bloeddruk en stroomsnelheid in de delen van het bloedvatenstelsel toelichten.

Slide 4 - Tekstslide

Typen bloedvaten
Slagader / arterie
  • Dikke, elastische wand
  • van glad spierweefsel
  • Vertakt in arteriolen

Haarvat / capillair
  • enkele cellaag dik

Ader / venen
  • Dunne wand
  • kleppen
  • Vertakken in venulen
Binas 84C2

Slide 5 - Tekstslide

(Ader)kleppen
Laten het bloed in één richting stromen

Zodat het niet door de zwaartekracht terugstroomt naar de organen

Slide 6 - Tekstslide

Regeling van de bloeddruk

Slide 7 - Tekstslide

Vernauwen en verwijden
Dankzij de spierlaag in (slag)aders kunnen deze vernauwen (vasoconstrictie) en verwijden (vasodilatatie).

Dit om bijvoorbeeld de lichaamstemperatuur of de bloeddruk te regelen

Slide 8 - Tekstslide

Haarvaten
  • Bij hoge inspanning worden de bloedvaten naar de skeletspieren, hart en de huid toe (arteriolen) wijder. 
  • ateriolen in andere delen worden dan nauwer

Slide 9 - Tekstslide

Naamgeving van bloedvaten



Van hart (af) naar nier = nierslagader




Van nier naar hart (toe) = nierader
Binas 84A

Slide 10 - Tekstslide

bloeddruk 120/80
120= Bovendruk                             80= onderdruk


Slide 11 - Tekstslide

Bloeddruk
De bloeddruk isdruk van bloed tegen de wanden van bloedvaten

Maximale druk bij samentrekken kamers (bovendruk / systolische druk)
Minimale druk tijdens de hartpauze (onderdruk / diastolische druk)

Bovendruk
Onderdruk

Slide 12 - Tekstslide

Bloeddruk en stroomsnelheid
1. Er is te zien dat de bloeddruk afneemt tijdens het stromen van het bloed door de slagaders via de haarvaten naar de aders. 
2. Verband stroomsnelheid bloed en totale doorsnede bij de verschillende typen bloedvaten.
3. Stroomsnelheid bloed is het laagst in haarvaten maar de totale doorsnede van dit type is het hoogst.

Binas 84E1

Slide 13 - Tekstslide

Hoge bloeddruk
  • stress
  • roken
  • overgewicht
  • zout
Langdurige hoge bloeddruk beschadigt de wanden van de slagaders!

Slide 14 - Tekstslide

Atherosclerose
Atherosclerose ook wel slagaderverkalking is het gevolg van het afzetten van cholesterol tegen de wand van het bloedvat.

Kan leiden tot trombose (verstopping door bloedprop) en infarcten (afsterven cellen door zuurstoftekort)

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Video

Bloedplaatjes (trombocyten)
  • Delen van uiteengevallen cellen
  • Bloedstolling:
  1. Kleven vast aan beschadigde wand
  2. Vallen uiteen en stoffen komen vrij --> samen met stollingsfactoren bloedplasma (o.a. Ca2+-ionen)-->
  3. Fibrinogeen omgezet in fibrine --> bloedstolsel



  • Bloedserum: bloedplasma zonder fibrinogeen
  • Bloederziekte (hemofilie): stollingsfactor ontbreekt

Slide 18 - Tekstslide

Samenstelling
  • Bloedcellen:
    - Rode bloedcellen
    - Witte bloedcellen
    - Bloedplaatjes
  • Bloedplasma (=serum)
    - Plasma-eiwitten
    - Water
    - Opgeloste stoffen

Slide 19 - Tekstslide

Rode bloedcellen
(erytrocyten)
  • Geen celkern
  • Bevat hemoglobine
  • Afbraakproduct is bilirubine
  • Bloedarmoede

Slide 20 - Tekstslide

EPO
1. Nieren produceren EPO.
Nieren signaleren tekort aan zuurstof
Reageren door productie EPO

2. Beenmerg produceert hierdoor meer rode bloedcellen.

3. Nieren genoeg zuurstof, 
stop productie EPO.

Slide 21 - Tekstslide

Witte bloedcellen (leukocyten)
  • celkern(en)

  • fagocyteren ziekteverwekkers 
OF
  • Lymfocyten produceren antistoffen

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Video

Slide 24 - Tekstslide

Aan de slag
Maken
VWO: 44 t/m 52

Slide 25 - Tekstslide

De wand van een slagader is ...
De bloeddruk in een slagader is ...
A
Dik en Hoog
B
Dik en Laag
C
Dun en Hoog
D
Dun en Laag

Slide 26 - Quizvraag

De meeste slagaders zijn
A
Zuurstofrijk
B
Zuurstofarm

Slide 27 - Quizvraag


Slagaders hebben aderkleppen.
A
Waar
B
Nietwaar

Slide 28 - Quizvraag

Welke is de holle ader?
A
2
B
1
C
4
D
7

Slide 29 - Quizvraag

Een ader...
A
Vervoert bloed naar het hart toe
B
Vervoert bloed van het hart weg
C
Bevat meestal zuurstofrijk bloed
D
Bevat meestal zuurstofarm bloed

Slide 30 - Quizvraag

Haarvaten hebben:
A
De dikste wand
B
Een dikke wand, maar niet de dikste.
C
Een wand die uit 1 cellaag bestaat.
D
Geen wand.

Slide 31 - Quizvraag

Hoe dik is een haarvat?
A
Zo dik als een haar
B
Zo dik als één cel
C
Zo dik als een slagader
D
Zo dik als een vinger

Slide 32 - Quizvraag

Wat is de functie van een haarvat
A
Zuurstof en voedingsstoffen naar de cellen overbrengen
B
Koolstofdioxide en afvalstoffen van de cellen afvoeren
C
Zuurstof en voedingsstoffen van de cellen afvoeren
D
Koolstofdioxide en afvalstoffen naar de cellen overbrengen

Slide 33 - Quizvraag

Waardoor verlaat aan het begin van een haarvat, vocht het haarvat?
A
Osmotische druk
B
Filtratie
C
Resorptie
D
Bloeddruk

Slide 34 - Quizvraag

wat kun je zeggen over de hoeveelheid bloed die een haarvat instroomt en die een haarvat uitstroomt?
A
er stroomt meer in dan uit
B
er stroomt evenveel in als uit
C
er stroomt minder in dan uit

Slide 35 - Quizvraag

Vergelijk de aorta met de longslagader.

De bloeddruk in de aorta is .......... de bloeddruk in de longslagader
A
gelijk aan
B
hoger dan
C
lager dan

Slide 36 - Quizvraag


De bloeddruk wordt gemeten in een
A
Armader, onderdeel van de kleine bloedsomloop.
B
Armslagader, onderdeel van de kleine bloedsomloop
C
Armader, onderdeel van de grote bloedsomloop.
D
Armslagader, onderdeel van de grote bloedsomloop

Slide 37 - Quizvraag

Wat is de bloeddruk?
A
Druk die het bloed uitoefent in een haarvat
B
Druk van bloed op wanden van slagaders
C
Druk van bloed op alleen de linkerkamer
D
Bloed dat heel veel energie heeft

Slide 38 - Quizvraag

Een bloeddruk van 120/80 is een gezonde bloeddruk
A
onjuist
B
juist

Slide 39 - Quizvraag

Vlooien zuigen bloed
Vlooien bijten hun slachtoffers om bloed op te zuigen uit de haarvaten.
Vanwege welk verschil tussen haarvaten, aders en slagaders zijn haarvaten voor vlooien het meest geschikt om bloed uit op te zuigen?

A
De bloeddruk in haarvaten is lager dan die in aders en slagaders.
B
De stroomsnelheid van het bloed in haarvaten is lager dan die in aders en slagaders.
C
De wand van haarvaten is dunner dan die van aders en slagaders.
D
De zuurstofconcentratie in haarvaten is hoger dan die in aders en slagaders.

Slide 40 - Quizvraag

De tijd die verloopt tussen het moment waarop bij de mens een bloedcel de rechterkamer verlaat en het moment waarop deze aankomt in de linkerboezem is over het algemeen kort. De tijd die verloopt tussen het moment waarop een bloedcel de linkerkamer verlaat en het moment waarop deze aankomt in de rechterboezem is over het algemeen lang.

Waardoor wordt dit tijdsverschil veroorzaakt?
A
door verschil in stroomsnelheid van het bloed
B
door verschil in bloeddruk
C
door verschil in hoeveelheid bloed
D
door verschil in weglengte

Slide 41 - Quizvraag

Bij een grotere gezamenlijke diameter van de bloedvaten, wordt de stroomsnelheid van het bloed..
A
Hoger
B
Lager
C
Blijft gelijk

Slide 42 - Quizvraag

Van verschillende bloedvaten van de grote ​ bloedsomloop
van de mens worden de volgende ​gegevens verzameld:​
1) de stroomsnelheid vh bloed ,​ 2) de hoeveelheid elastische
vezels in de wand​ 3) de permeabiliteit van de wand ​
4) de bloeddruk in deze bloedvaten.​
Met welke letter wordt het diagram weergegeven
waarin​ de stroomsnelheid van het bloed​ staat?
A
Diagram P
B
Diagram Q
C
Diagram R
D
Diagram S

Slide 43 - Quizvraag

Ik heb de leerdoelen van deze les onder de knie
😒🙁😐🙂😃

Slide 44 - Poll

Wat vind je lastig/moeilijk?

Slide 45 - Open vraag