H5 Herhaling V&A H2

Vandaag
  • Korte herhaling V&A H1 (vorige les gedaan) 
  • Herhaling V&A H2 met vragen Lessonup
  • Risico par. 3 nakijken + Opdrachten V&A H1/H2 zelf oefenen 

Morgen/laatste les: Herhaling V&A H3 + oefening Conjuctuur + V&A 
1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 80 min

Onderdelen in deze les

Vandaag
  • Korte herhaling V&A H1 (vorige les gedaan) 
  • Herhaling V&A H2 met vragen Lessonup
  • Risico par. 3 nakijken + Opdrachten V&A H1/H2 zelf oefenen 

Morgen/laatste les: Herhaling V&A H3 + oefening Conjuctuur + V&A 

Slide 1 - Tekstslide

Top 3 vandaag
Weer punt periodeklassement, morgen prijs :) 

Slide 2 - Tekstslide

Hoe kan het dat duurdere hamburgers voor meer omzet zorgen? Gebruik in je antwoord het begrip prijselasticiteit van de vraag.

Slide 3 - Open vraag

Slide 4 - Tekstslide

Leerdoelen V&A H2. Je kunt:
  • De productiefactoren benoemen. 
  • De totale, variabele en constante kosten + de gemiddelde kosten + de marginale kosten bepalen.
  • De totale opbrengst, gemiddelde opbrengst en marginale opbrengst bepalen. 
  • De totale winst berekenen.
  • Bepalen wanneer een bedrijf break-even behaald en daarbij de omzet berekenen.
  • Bepalen wanneer een bedrijf de maximale winst behaald en deze winst berekenen.
  • Het producentensurplus arceren en berekenen. 

Slide 5 - Tekstslide

Wat is geen productiefactor?
A
Kapitaal
B
Natuur
C
Logo
D
Arbeid

Slide 6 - Quizvraag

Productiefactoren: KANO
Kapitaal
Arbeid
Natuur
Ondernemerschap

Slide 7 - Tekstslide

Een bakkerij maakt uitsluitend witte broodjes. Zij doen dat op grote schaal en leveren aan diverse bakkerijen in de omgeving. Daarvoor heeft de bakkerij een eigen wagenpark.
Wat zijn variabele kosten voor deze bakkerij?
A
Loonkosten vast personeel
B
Huurkosten park
C
Inkoopkosten ingrediënten
D
Verzekeringskosten

Slide 8 - Quizvraag

De broodjes worden uitsluitend in grote dozen verkocht voor € 12 per doos.
Per doos zijn de variabele kosten steeds € 5.
In totaal heeft de bakkerij per maand € 4.000 aan constante kosten.
De bakkerij kan maximaal 900 dozen broodjes per maand produceren.

Bereken 1) de constante kosten, 2) de variabele kosten, 3) de totale kosten en 4) de gemiddelde kosten als er 400 broodjes per maand geproduceerd worden.

Slide 9 - Open vraag

Slide 10 - Tekstslide

Gemiddelde totale kosten (GTK)
Bij 400 dozen broodjes:

Totale kosten = € 4.000 + € 2.000 = € 6.000
Gemiddelde totale kosten = totale kosten / aantal
GTK = TK / q

€ 6.000 / 400 = € 15


Slide 11 - Tekstslide

De broodjes worden uitsluitend in grote dozen verkocht voor € 12 per doos.
Per doos zijn de variabele kosten steeds € 5.
In totaal heeft de bakkerij per maand € 4.000 aan constante kosten.
De bakkerij kan maximaal 900 dozen broodjes per maand produceren.

De variabele kosten zijn hier:
A
Progressief
B
Proportioneel
C
Degressief

Slide 12 - Quizvraag

Variabele kosten
Proportioneel: GVK blijft constant. TVK stijgt evenredig met de productieomvang.

Progressief: GVK stijgt. TVK stijgt meer dan evenredig met de productieomvang. Bedrijf wordt bijv. minder efficiënt. 

Degressief: GVK daalt. TVK stijgt minder dan evenredig met de productieomvang. Bedrijf wordt bijv. meer efficiënt. 

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

De broodjes worden uitsluitend in grote dozen verkocht voor € 12 per doos.
Per doos zijn de variabele kosten steeds € 5.
In totaal heeft de bakkerij per maand € 4.000 aan constante kosten.
De bakkerij kan maximaal 900 dozen broodjes per maand produceren.

Wat zijn hier de marginale kosten?
A
€ 5
B
€ 4.000
C
€ 15
D
€ 2.000

Slide 16 - Quizvraag

Slide 17 - Tekstslide

TK = TVK + TCK
GTK = GVK + GCK

Slide 18 - Tekstslide

We hebben nu kennis van de verschillende kosten van een bedrijf, maar nog niet van de opbrengsten.
De broodjes worden uitsluitend in grote dozen verkocht voor € 12 per doos. Per doos zijn de variabele kosten steeds € 5. In totaal heeft de bakkerij per maand € 4.000 aan constante kosten.

Bereken 1) de totale opbrengst/omzet bij 400 dozen broodjes en 2) de totale winst bij 400 dozen broodjes.

Slide 19 - Open vraag

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide

Wanneer is er break-even?

A
TO = TK
B
P = GO
C
MO = MK
D
GTK = MK

Slide 24 - Quizvraag

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Tekstslide

Wanneer is er maximale winst?

A
TO = TK
B
P = GO
C
MO = MK
D
GTK = MK

Slide 27 - Quizvraag

Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Tekstslide

Van een bedrijf weten we dat hij zijn product voor € 50 per eenheid kan verkopen. Zijn totale constante kosten bedragen € 10.000. Zijn variabele kosten bedragen € 25 per product. De productiecapaciteit is 500 stuks.
Bereken de break-even afzet. Tip, maak eerst de formule van TO en TK (met q als onbekend!)

Slide 30 - Open vraag

Antwoord 
Break-even: TO = TK
TO = 50q 
TK = 25q + 10.000
50q = 25q + 10.000
25q = 10.000
Q = 400 stuks


Slide 31 - Tekstslide

Van een bedrijf weten we dat hij zijn product voor € 50 per eenheid kan verkopen. Zijn totale constante kosten bedragen € 10.000. Zijn variabele kosten bedragen € 25 per product. De productiecapaciteit is 500 stuks.
Bereken bij welke hoeveelheid het bedrijf maximale winst heeft. (tip: bepaal eerst de MO en de MK).

Slide 32 - Open vraag

Antwoord
MO = 50
MK = 25
MO is altijd groter dan MK dus hij moet zoveel mogelijk produceren, zijn maximale PC van 500 stuks. 

Slide 33 - Tekstslide

Slide 34 - Tekstslide

Wat ga je nu doen tot 15:10?  
Zachtjes overleggen in tweetallen. 
Oefenen met V&A H1 en H2 kies uit: 
Opdrachten met een kringetje maken van H1 / H2
  • Toepassen maken van H1 / H2
  • Extra opdracht H1 / H2 maken --> zie studiewijzer Magister 
  • Test jezelf V&A H1  / H2 online 

Morgen: V&A H3 herhalen + oefenen met Conjunctuur / V&A + Blooket Conjunctuur

Slide 35 - Tekstslide