Korte herhaling V&A H1 (voor vakantie al gedaan): aantal vragen Lessonup
Herhaling V&A H2 met vragen Lessonup
Opdrachten zelf oefenen
Volgende les/laatste les: Herhaling V&A H3 + examenopdrachten beide boekjes + afsluiting/afscheid
1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5
In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 80 min
Onderdelen in deze les
Vandaag
Korte herhaling V&A H1 (voor vakantie al gedaan): aantal vragen Lessonup
Herhaling V&A H2 met vragen Lessonup
Opdrachten zelf oefenen
Volgende les/laatste les: Herhaling V&A H3 + examenopdrachten beide boekjes + afsluiting/afscheid
Slide 1 - Tekstslide
V&A H1 Korte herhaling
Je kunt de prijselasticiteit van de vraag berekenen en daarbij aangeven of het prijselastisch of prijsinelastisch is.
Je kunt de gevolgen van een prijsverandering voor de omzet uitleggen.
Je kunt de inkomenselasticiteit berekenen en daarbij bepalen of het om een luxe, noodzakelijk of inferieur goed gaat.
Slide 2 - Tekstslide
Hoe kan het dat duurdere hamburgers voor meer omzet zorgen? Gebruik in je antwoord het begrip prijselasticiteit van de vraag.
Slide 3 - Open vraag
Slide 4 - Tekstslide
Qv = -0,4P + 7 (Qv = x 1.000). Bereken de prijselasticiteit van de vraag als de prijs stijgt van € 6 naar € 9.
Slide 5 - Open vraag
Slide 6 - Tekstslide
Slide 7 - Tekstslide
Leerdoelen V&A H2. Je kunt:
De productiefactoren benoemen.
De totale, variabele en constante kosten + de gemiddelde kosten + de marginale kosten berekenen.
De totale opbrengst, gemiddelde opbrengst en marginale opbrengst berekenen.
De totale winst berekenen.
Bepalen wanneer een bedrijf break-even behaald en daarbij de omzet berekenen.
Bepalen wanneer een bedrijf de maximale winst behaald en daarbij de winst berekenen.
Slide 8 - Tekstslide
Wat is geen productiefactor?
A
Kapitaal
B
Natuur
C
Logo
D
Arbeid
Slide 9 - Quizvraag
Productiefactoren
Kapitaal
Arbeid
Natuur
Ondernemerschap
KANO
Slide 10 - Tekstslide
Een bakkerij maakt uitsluitend witte broodjes. Zij doen dat op grote schaal en leveren aan diverse bakkerijen in de omgeving. Daarvoor heeft de bakkerij een eigen wagenpark. Noem een voorbeeld van variabele kosten voor deze bakkerij.
Slide 11 - Open vraag
Slide 12 - Tekstslide
De broodjes worden uitsluitend in grote dozen verkocht voor € 12 per doos. Per doos zijn de variabele kosten steeds € 5. In totaal heeft de bakkerij per maand € 4.000 aan constante kosten. De bakkerij kan maximaal 900 dozen broodjes per maand produceren.
Bereken de constante kosten, de variabele kosten, de totale kosten en gemiddelde kosten als er 400 broodjes per maand geproduceerd worden.
Slide 13 - Open vraag
Slide 14 - Tekstslide
Antwoord
Bereken de gemiddelde totale kosten bij 400 dozen broodjes.
Totale kosten = € 4.000 + € 2.000 = € 6.000
Gemiddelde totale kosten = totale kosten / aantal
GTK = TK / q
€ 6.000 / 400 = € 15
Slide 15 - Tekstslide
De broodjes worden uitsluitend in grote dozen verkocht voor € 12 per doos. Per doos zijn de variabele kosten steeds € 5. In totaal heeft de bakkerij per maand € 4.000 aan constante kosten. De bakkerij kan maximaal 900 dozen broodjes per maand produceren. De variabele kosten zijn hier:
A
Progressief
B
Proportioneel
C
Degressief
Slide 16 - Quizvraag
De broodjes worden uitsluitend in grote dozen verkocht voor € 12 per doos. Per doos zijn de variabele kosten steeds € 5. In totaal heeft de bakkerij per maand € 4.000 aan constante kosten. De bakkerij kan maximaal 900 dozen broodjes per maand produceren.
Wat zijn hier de marginale kosten? (extra totale kosten als er 1 product (hier 1 doos) meer wordt gemaakt) Leg je antwoord uit.
Slide 17 - Open vraag
Slide 18 - Tekstslide
TK = TVK + TCK
GTK = GVK + GCK
Slide 19 - Tekstslide
We hebben nu kennis van de verschillende kosten van een bedrijf, maar nog niet van de opbrengsten. De broodjes worden uitsluitend in grote dozen verkocht voor € 12 per doos. Per doos zijn de variabele kosten steeds € 5. In totaal heeft de bakkerij per maand € 4.000 aan constante kosten.
Bereken de totale opbrengst/omzet bij 400 dozen broodjes + de totale winst bij 400 dozen broodjes.
Slide 20 - Open vraag
Slide 21 - Tekstslide
Slide 22 - Tekstslide
Slide 23 - Tekstslide
Slide 24 - Tekstslide
Wanneer is er break-even?
A
TO = TK
B
P = GO
C
MO = MK
D
GTK = MK
Slide 25 - Quizvraag
Slide 26 - Tekstslide
Wanneer is er maximale winst?
A
TO = TK
B
P = GO
C
MO = MK
D
GTK = MK
Slide 27 - Quizvraag
Slide 28 - Tekstslide
Van een bedrijf weten we dat hij zijn product voor € 50 per eenheid kan verkopen. Zijn totale constante kosten bedragen € 10.000. Zijn variabele kosten bedragen € 25 per product. De productiecapaciteit is 500 stuks. Bereken de break-even omzet. Tip, maak eerst de formule van TO en TK (met q als onbekend!)
Slide 29 - Open vraag
Antwoord
Break-even: TO = TK
50q = 25q + 10.000
25q = 10.000
Q = 400 stuks
TO = 50q en dan bij break-even dus bij 400 stuks dus 50 x 400 = € 20.000
Slide 30 - Tekstslide
Van een bedrijf weten we dat hij zijn product voor € 50 per eenheid kan verkopen. Zijn totale constante kosten bedragen € 10.000. Zijn variabele kosten bedragen € 25 per product. De productiecapaciteit is 500 stuks. Bereken de maximale winst. Tip: bedenk eerst bij welke q (hoeveelheid) er maximale winst is.
Slide 31 - Open vraag
Slide 32 - Tekstslide
Zelf oefenen..
Maak van V&A H1 en H2 de opdrachten met pijltjes en/of maak Toepassen per hoofdstuk
Of
Maak van Conjunctuur de afsluiting (blz. 84 t/m 86)
Hoelang?
Tot paar minuten voor einde van de les
Slide 33 - Tekstslide
Leerdoelen. Je kunt (V&A H2):
De productiefactoren benoemen.
De totale, variabele en constante kosten + de gemiddelde kosten + de marginale kosten berekenen.
De totale opbrengst, gemiddelde opbrengst en marginale opbrengst berekenen.
De totale winst berekenen.
Bepalen wanneer een bedrijf break-even behaald en daarbij de omzet berekenen.
Bepalen wanneer een bedrijf de maximale winst behaald en daarbij de winst berekenen.