In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 50 min
Onderdelen in deze les
Rekenen met procenten
Slide 1 - Tekstslide
Uitleg
Procent = per honderd
100% = het geheel
1% = 1/100
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
Het geheel is 100
Bijvoorbeeld: 60% van de leerlingen draagt een korte broek, de anderen dragen een lange broek.
100-60=40% draagt een lange broek
De tank van de auto is nog voor 20% gevuld, hoeveel procent is leeg?
100-20=80%
Slide 4 - Tekstslide
100% = 1/1 = 1
50% = 1/2 = 0,5
25% = 1/4 = 0,25
20% = 1/5 = 0,2
10% = 1/10 = 0,1
100% = 30 blokjes
50% = ..... blokjes
25% = ..... blokjes
20% =
10% =
Slide 5 - Tekstslide
Slide 6 - Tekstslide
Procenten
Afnamen en toenamen met procenten.
Slide 7 - Tekstslide
Hoeveel is 30% van €50,-?
A
€5,-
B
€50,-
C
€30,-
D
€15,-
Slide 8 - Quizvraag
Afnamen in procenten
belangrijke begrippen. oud totaal = hoeveelheid/prijs voordat de afnamen heeft plaatsgevonden afnamen: de hoeveelheid die er word afgehaald. nieuwe totaal: hoeveel er nog over is.
Slide 9 - Tekstslide
match de juiste bij elkaar. Een game kost €60,-. je krijgt 20% korting
Afnamen in %
oud totaal
afnamen in €
nieuw totaal
20%
€60,-
€48,-
€12,-
Slide 10 - Sleepvraag
toenamen in procenten
belangrijke begrippen. oud totaal = hoeveelheid/prijs voordat de afnamen heeft plaatsgevonden toenamen: de hoeveelheid die er word afgehaald. nieuwe totaal: hoeveel er nog over is.
Slide 11 - Tekstslide
match de juiste bij elkaar. Je hebt €200,- op de bank, je krijgt 3% rente.
toenamen in %
oud totaal
toenamen in €
nieuw totaal
3%
€200,-
€206,-
€6,-
Slide 12 - Sleepvraag
Hoeveel % is de BTW op een product? (niet levensmiddel)
A
7%
B
21%
C
20%
D
19%
Slide 13 - Quizvraag
Een product is €50,- exclusief BTW, hoeveel moet je dan ervoor betalen in de winkel?
A
€50,-
B
€60,50
C
€21,-
D
€71,-
Slide 14 - Quizvraag
Hoe bereken je het percentage van de stijging of daling?
voorbeeld: een bedrijf maakte €200.000,- winst vorig jaar, dit jaar maken ze €250.000,- winst. met hoeveel is de winst gestegen?
Slide 15 - Tekstslide
voorbeeld: een bedrijf maakte €200.000,- winst vorig jaar, dit jaar maken ze €250.000,- winst. met hoeveel is de winst gestegen?
Methode 1: 250.000-200.000=50.000 dus de winst is met €50.000,- gestegen. 50.000 is 25% van 200.000 (bereken met deel : geheel x 100) dus de winst is met 25% gestegen
Slide 16 - Tekstslide
voorbeeld: een bedrijf maakte €200.000,- winst vorig jaar, dit jaar maken ze €250.000,- winst. met hoeveel is de winst gestegen?
Methode 2: verhoudingstabel
zet de juiste getallen op de plek
€
200.000
250.000
%
100
Slide 17 - Tekstslide
voorbeeld: een bedrijf maakte €200.000,- winst vorig jaar, dit jaar maken ze €250.000,- winst. met hoeveel is de winst gestegen?
Methode 2: verhoudingstabel
Je zet een 1 tussen de getallen die je al weet 200.000 : 200.000 = 1 1 X 250.000 = 250.000
€
200.000
1
250.000
%
100
Slide 18 - Tekstslide
voorbeeld: een bedrijf maakte €200.000,- winst vorig jaar, dit jaar maken ze €250.000,- winst. met hoeveel is de winst gestegen?
Methode 2: verhoudingstabel
Voer in in je rekenmachine 100 : 200000 X 250000 = 125
€
200.000
1
250.000
%
100
Slide 19 - Tekstslide
voorbeeld: een bedrijf maakte €200.000,- winst vorig jaar, dit jaar maken ze €250.000,- winst. met hoeveel is de winst gestegen?
Methode 2: verhoudingstabel
125 - 100 = 25 Dus een 25% toenamen.
€
200.000
1
250.000
%
100
0,0005
125
Slide 20 - Tekstslide
welke methode gebruiken?
Methode 1: is sneller, maar ga je sneller iets verkeerd zien.
Verhoudingstabel meer overzichtelijk. Kun je makkelijk invullen. duurt wel langer. Overal toepasbaar.
Slide 21 - Tekstslide
Een maaltijd in een restaurant kost eerst €60,- PP. door corona kost het nu 10% meer. wat je de nieuwe prijs? (vul alleen het getal in, niet de €)
Slide 22 - Open vraag
Hoe bereken je het oud totaal?
Voorbeeld: Een meubelwinkel is failliet gegaan, en verkoopt nu alles voor 70% korting. op de prijskaartjes staat nu alleen de nieuwe prijs. bij een bank staat er €450,-. wat was de oude prijs?
Slide 23 - Tekstslide
Voorbeeld: Een meubelwinkel is failliet gegaan, en verkoopt nu alles voor 70% korting. op de prijskaartjes staat nu alleen de nieuwe prijs. bij een bank staat er €450,-. wat was de oude prijs?
Methode 1: 100-70= 30. dus je moet nog 30% betalen. 30% is €450,- 1% = 450 : 30 = 15. 100% = 15 X 100 = 1500 Dus de oude prijs is €1.500,-
Slide 24 - Tekstslide
Voorbeeld: Een meubelwinkel is failliet gegaan, en verkoopt nu alles voor 70% korting. op de prijskaartjes staat nu alleen de nieuwe prijs. bij een bank staat er €450,-. wat was de oude prijs?
Methode 2: verhoudingstabel
zet de juiste getallen op de plek (100-70=30)
€
450
%
100
30
Slide 25 - Tekstslide
Voorbeeld: Een meubelwinkel is failliet gegaan, en verkoopt nu alles voor 70% korting. op de prijskaartjes staat nu alleen de nieuwe prijs. bij een bank staat er €450,-. wat was de oude prijs?
Methode 2: verhoudingstabel
zet de 1 tussen de twee getallen en reken terug 30 : 30 = 1 1 X 100 = 100
€
450
%
100
1
30
Slide 26 - Tekstslide
Voorbeeld: Een meubelwinkel is failliet gegaan, en verkoopt nu alles voor 70% korting. op de prijskaartjes staat nu alleen de nieuwe prijs. bij een bank staat er €450,-. wat was de oude prijs?
Methode 2: verhoudingstabel
voer in in je rekenmachine: 450 : 30 X 100 = 1500
€
1500
15
450
%
100
1
30
Slide 27 - Tekstslide
De prijs voor brood is met 15% toegenomen sinds 3 jaar geleden. nu betaal je €2,25 voor een brood. hoeveel betaalde je 3 jaar geleden?
Slide 28 - Open vraag
De prijs voor brood is met 15% toegenomen sinds 3 jaar geleden. nu betaal je €2,25 voor een brood.
hoeveel betaalde je 3 jaar geleden?
Dus €2,25 is 115% 1% = 2,25 : 115 = 0,019565..... 100% = 0,019565..... X 100 = 1,9565.... op twee decimalen = €1,96
€
1,96
2,25
%
100
1
115
Slide 29 - Tekstslide
Stel je krijgt eerst 10% korting en dan een korting bon van 20%. hoe bereken je het dan?