Par. 7: Zwangerschap

Par. 7: Zwangerschap
1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 4 videos.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Par. 7: Zwangerschap

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Video

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Hoe leeft een foetus in de baarmoeder?
De foetus zwemt in vruchtwater (dus kan makkelijker bewegen). 

- vruchtwater biedt bescherming tegen beschadigingen, uitdroging en temperatuurwisselingen.

- Om het vruchtwater liggen vruchtvliezen. 

Op de plek waar de embryo zich innestelt groeit de moederkoek of placenta. 

Slide 7 - Tekstslide

Geboorte
Fasen van de geboorte:

1. Indaling
2. Ontsluiting (met weeën)
3. Uitdrijving (met persweeën)
4. Nageboorte

Slide 8 - Tekstslide

Indaling

- paar weken voor de geboorte
- de foetus draait met zijn hoofd naar beneden en daalt richting de baarmoederhals



Slide 9 - Tekstslide

Ontsluiting
- de bevalling begint met de weeën
- dit zijn de ritmische samentrekkingen van de spieren in de baarmoederwand
- de weeën worden steeds sterker en komen steeds sneller achter elkaar
- door de weeën wordt het hoofd van de foetus tegen de baarmoederhals gedrukt en de baarmoederopening wordt steeds wijder

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Video

Uitdrijving
Na de volledige ontsluiting (10 cm bij de baarmoederhals) kan de vrouw met de persweeën beginnen.
Ze helpt met de buikspieren de weeën van de baarmoeder.
Zo wordt het kind bevallen via de vagina.
Normaal: hoofdje eerst, bij stuitligging: kontje eerst

Slide 12 - Tekstslide

Nageboorte
Na de geboorte van de baby moeten placenta en vruchtvliezen nog geboren worden.
Dit gaat meestal snel en makkelijk.

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Video

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Video

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

Zelfstandig werken
Maak opdr. 27 t/m 29 en 31 t/m 34 in het werkboek.

Slide 21 - Tekstslide

Wat is de volgorde van de bevalling?
A
ontsluiting - uitdrijving - nageboorte
B
uitdrijving - ontsluiting - nageboorte
C
ontsluiting - nageboorte - uitdrijving
D
uitdrijving - nageboorte - ontsluiting

Slide 22 - Quizvraag

De bevalling begint meestal met
A
weeën
B
het breken van de vruchtvliezen ('water')
C
weeën of het breken van de vliezen
D
persweeën

Slide 23 - Quizvraag

Wat gebeurt er bij de bevalling als het kind in een stuitligging ligt?
A
De billen of een voetje van de baby komen het eerst naar buiten.
B
De nageboorte komt het eerst naar buiten
C
Het hoofdje van de baby komt het eerst naar buiten

Slide 24 - Quizvraag

Hoe heet deze fase van de bevalling?
A
indaling
B
uidrijving
C
ontsluiting
D
weeën

Slide 25 - Quizvraag

Zodra het kind geboren is, is de bevalling voorbij.
A
juist
B
onjuist

Slide 26 - Quizvraag

In welke fase van de bevalling starten de weeën?
A
Uitdrijving
B
Ontsluiting
C
Nageboorte

Slide 27 - Quizvraag

Waarmee eindigt een bevalling?
A
Uitdrijving
B
Indaling
C
Ontsluiting
D
Nageboorte

Slide 28 - Quizvraag

Voorbehoedsmiddelen voorkomen altijd een zwangerschap
A
Ja, want daar zijn ze tenslotte voor
B
Nee, want als ze verkeerd gebruikt worden werken ze niet

Slide 29 - Quizvraag

Een zwangerschap duurt ..... maanden.
A
7
B
8
C
9
D
10

Slide 30 - Quizvraag

Wordt een vrouw tijdens de zwangerschap ongesteld?
A
ja
B
nee

Slide 31 - Quizvraag

Deze tweeling is tot ontwikkeling gekomen
A
in 1 eileider
B
in 1 of 2 eileiders
C
in de eierstok
D
in de vagina

Slide 32 - Quizvraag

Een eeneiige tweeling heeft ...
A
altijd hetzelfde geslacht
B
soms hetzelfde geslacht
C
nooit hetzelfde geslacht

Slide 33 - Quizvraag

Beau is net bevallen van een tweeling, een jongen en een meisje.
Wat voor een tweeling is dit?
A
twee-eiige tweeling
B
Siamese tweeling
C
eeneiige tweeling
D
tweeslachtige tweeling

Slide 34 - Quizvraag

Een eeneiige tweeling ontstaat uit
A
één zaadcel en één eicel
B
twee zaadcellen en één eicel
C
één zaadcel en twee eicellen
D
twee zaadcellen en twee eicellen

Slide 35 - Quizvraag

In de afbeelding is het ontstaan van twee tweelingen schematisch weergegeven.
De kinderen 2 en 3 zijn jongens.
Welke tweeling lijkt het meest op elkaar, tweeling A of tweeling B?
A
Tweeling A
B
Tweeling B

Slide 36 - Quizvraag