In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Was machen wir heute?
Vorbereitung zum Test
Beispielaufgaben
Probetest - neuekontakteonline "Zum Schluss"
Hast du noch Fragen?
Quiz+Quizlet
Slide 2 - Tekstslide
Du kannst
1. Die Formen von haben und sein
2. Die Personalpronomen
3. Wortschatz und Redemittel zum Thema "Sich vorstellen"
Slide 3 - Tekstslide
Slide 4 - Video
Fragen - Beispiele
Verstehst du alles?
Mache Notizen im Heft!
Slide 5 - Tekstslide
Lernliste: NL>D Ab.S.59 +60 und D >NL Ab.S.62
Redemittel D Ab.S.58
Grammatik: Personalpronomen Ab.S.56
Interrogativpronomen (vragend voornaamwoord); die Verben sein und haben
Slide 6 - Tekstslide
Instructie
De toets bestaat uit 54 vragen 72 punten
Tijdsindicatie: 30 minuten
Lees bij elke opdracht steeds eerst de vraag.
Vul daarna het juiste antwoord in: let goed op de instructie bij elke vraag.
Als je een vraag niet direct kunt beantwoorden, sla je die eerst even over.
Bekijk aan het einde van de toets de overgeslagen vragen.
Viel Erfolg!
Slide 7 - Tekstslide
Lernliste Niederländisch – Deutsch
Übersetze
de grootouders Das sind ………... von Linda.
Slide 8 - Open vraag
Lernliste Niederländisch – Deutsch
Wähle das richtige Wort und übersetze.
heten / komen uit Meine Brüder ... Tobias und Felix.
Slide 9 - Open vraag
Ergänze das passende Wort auf Deutsch. Achte auf die richtige Form. Zwei Wörter bleiben übrig.
de dochter – Duits – de grootouders Niederländer sprechen oft gut ... .
Slide 10 - Open vraag
Übersetze die unterstrichenen Wörter.
Es ist wichtig, dass du die Aufgaben verstehst.
_____
__________
Slide 11 - Open vraag
Welches Wort passt zu welchem Satz? Ergänze das richtige Wort. Zwei Wörter bleiben übrig.
Aufgabe – Beispiel – bedeuten Was ... folgende Wörter aus dem Text?
Slide 12 - Open vraag
Grammatik
Übersetze und ergänze die richtige Form.
zijn Wann ... ihr gekommen?
Slide 13 - Open vraag
Grammatik
Übersetze und ergänze die richtige Form.
hebben Herr Lorenz, ... Sie eine E-Mail-Adresse?
Slide 14 - Open vraag
Grammatik
Ergänze. Wähle aus den Verben haben und sein.
Meine Geschwister ... viel jünger als ich.
Slide 15 - Open vraag
Redemittel
Übersetze
Dat is een grote stad in Duitsland.
Slide 16 - Open vraag
Gib eine passende Reaktion. Benutze ganze Sätze von mindestens vier Wörtern. Eine Antwort darf nur einmal vorkommen.
Wie lautet dein Familienname?
Slide 17 - Open vraag
A. und B. lernen einander kennen. Schreibe einen Dialog zwischen A. und B. Benutze folgende Information über A. und B. Schreibe mindestens 4 Sätze. Wat moet je bij deze opdracht doen?