Wat is LessonUp
Zoeken
Kanalen
Inloggen
Registreren
‹
Terug naar zoeken
2.1 t/m 2.3
2.1 t/m 2.3
Je spelt de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd correct.
Je spelt de persoonsvorm in de verleden tijd correct.
Je spelt het voltooid en tegenwoordig deelwoord correct.
1 / 30
volgende
Slide 1:
Tekstslide
In deze les zitten
30 slides
, met
interactieve quizzen
en
tekstslide
.
Start les
Bewaar
Deel
Printen
Onderdelen in deze les
2.1 t/m 2.3
Je spelt de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd correct.
Je spelt de persoonsvorm in de verleden tijd correct.
Je spelt het voltooid en tegenwoordig deelwoord correct.
Slide 1 - Tekstslide
Persoonsvorm tegenwoordige tijd:
De tegenstander (aanvaarden) de uitslag niet.
Slide 2 - Open vraag
Persoonvorm tegenwoordige tijd:
De docent (starten) de les en (controleren) het huiswerk.
Slide 3 - Open vraag
Wat is het voltooid deelwoord van verhuizen
A
verhuist
B
verhuizt
C
verhuisd
D
verhuizd
Slide 4 - Quizvraag
Wat is het voltooid deelwoord van varen?
A
gevaard
B
gevaren
C
gevoert
D
gevoeren
Slide 5 - Quizvraag
Persoonsvorm verleden tijd: Wanneer (zenden) je me het boek terug?
Slide 6 - Open vraag
Persoonsvorm verleden tijd:
De hond van de buren (blaffen) erg hard
Slide 7 - Open vraag
Persoonsvorm tegenwoordige tijd:
Dat bos (branden) ... helemaal af.
A
brand
B
branden
C
brandt
D
brandde
Slide 8 - Quizvraag
Persoonsvorm verleden tijd:
De chauffeur (laden) de kisten in de vrachtauto
Slide 9 - Open vraag
Persoonsvorm tegenwoordige tijd:
Het vliegtuig (landen) ... op tijd.
A
land
B
landt
C
landde
D
landen
Slide 10 - Quizvraag
Persoonsvorm verleden tijd:
Voor Corona [reizen] mijn familie iedere zomer naar Marokko.
A
reisde
B
reiste
C
reisden
D
reisten
Slide 11 - Quizvraag
Persoonsvorm verleden tijd:
Die rotjongens [pesten] mijn kleine broertje.
A
pesten
B
pestten
C
pestte
D
pest
Slide 12 - Quizvraag
Persoonsvorm verleden tijd:
Omdat hij zo gepest werd, [durven] mijn broertje een tijd lang niet naar school.
A
durven
B
durfte
C
durft
D
durfde
Slide 13 - Quizvraag
Schrijf hier een sterk werkwoord op
Slide 14 - Open vraag
Schrijf hier een zwak werkwoord op
Slide 15 - Open vraag
Persoonsvorm verleden tijd:
Ik [juichen] hard toen het elftal had gewonnen.
A
juichde
B
juichten
C
juichte
D
juichen
Slide 16 - Quizvraag
De juf verbaaste zich over de leerlingen
A
Dit is goed
B
Dit is fout
Slide 17 - Quizvraag
Welke zin is goed geschreven?
A
Gisteren bevrijdden de brandweerlieden de kat.
B
Gisteren bevrijden de brandweerlieden de kat.
C
Gisteren bevrijdde de brandweerlieden de kat.
D
Gisteren bevrijde de brandweerlieden de kat.
Slide 18 - Quizvraag
Wij hebben het hele lokaal paars (verven)
A
geverft
B
geverfd
C
gevervd
D
gevervt
Slide 19 - Quizvraag
Wij zetten onze tassen niet op onze tafel in de klas.
A
Deze zin staat in de tegenwoordige tijd.
B
Deze zin staat in de verleden tijd.
Slide 20 - Quizvraag
Persoonsvorm verleden tijd:
Hij (lopen) vroeger altijd een beetje krom.
A
loopt
B
lopen
C
liepen
D
liep
Slide 21 - Quizvraag
Er is gisteren een ernstig busongeluk ... .
A
gebeurd
B
gebeurt
C
gebeurdt
Slide 22 - Quizvraag
Persoonsvorm tegenwoordige tijd:
Halverwege de komende periode (geven) de docent ons een toets werkwoordspelling.
A
geeft
B
gaf
C
geven
D
geefd
Slide 23 - Quizvraag
Persoonsvorm tegenwoordige tijd:
Het is jammer dat hier nooit iets leuks (gebeuren)
A
gebeurd
B
gebeurt
C
gebeurdt
D
gebeuren
Slide 24 - Quizvraag
Heb je mijn mail al ... ?
A
beantwoordt
B
beantwoord
Slide 25 - Quizvraag
Persoonsvorm verleden tijd:
Zij (beloven) mij eeuwige trouw.
A
beloofde
B
beloofte
C
belief
D
beloofdte
Slide 26 - Quizvraag
Persoonsvorm tegenwoordige tijd:
Als een echte formule 1 coureur (besturen) mijn oma de auto
A
bestuurd
B
bestuurde
C
bestuurt
D
bestuurdt
Slide 27 - Quizvraag
Persoonsvorm verleden tijd:
Met zijn hoge score (verbazen) hij vriend en vijand.
A
verbaastte
B
verbaaste
C
verbaasdde
D
verbaasde
Slide 28 - Quizvraag
De wetenschapper heeft die stelling (bewijzen)
A
bewijsd
B
bewijst
C
bewezen
D
gebewijsd
Slide 29 - Quizvraag
Zo heb ik het echt niet ...
A
bedoelt
B
bedoeldt
C
bedoeld
Slide 30 - Quizvraag
Meer lessen zoals deze
Werkwoordspelling
Oktober 2022
- Les met
12 slides
Nederlands
MBO
Studiejaar 1
2.3 Voltooid en tegenwoordig deelwoord
September 2023
- Les met
19 slides
Nederlands
MBO
Studiejaar 1
2.3 Voltooid en tegenwoordig deelwoord
Januari 2024
- Les met
17 slides
Nederlands
MBO
Studiejaar 1
Werkwoordspelling Voltooide tijd (1) + Herhaling
Oktober 2024
- Les met
19 slides
2.3 Voltooid en tegenwoordig deelwoord
Januari 2024
- Les met
25 slides
Nederlands
MBO
Studiejaar 1
lesweek 16: Taalverzorging 1.5 Werkwoordspelling Voltooide tijd
December 2023
- Les met
20 slides
Taalverzorging 1.5 Werkwoordspelling Voltooide tijd
Januari 2024
- Les met
17 slides
Taalverzorging 2.3 Werkwoordspelling Voltooide tijd
Oktober 2024
- Les met
31 slides
Nederlands
MBO
Studiejaar 1