Quiz H4 B1

• Frans
• Middelbare school
• vmbo t, havo
• Leerjaar 1

Quiz Chapitre 4:  Dans ma valise

Vocabulaire

J'ai mis

1. ik heb gemist
2. ik heb uitgelegd
3. ik heb gelegd

beaucoup de choix

1. veel geluk
2. veel keuze
3. slechte keuze

Tu as raison

1. je hebt gelijk
2. je valt me in de rede
3. dat is een goede reden

aujourd'hui

1. morgen
2. vandaag
3. gister

une trousse

1. een etui
2. een troep
3. een zakje

Il est combien?

1. Hoe oud is hij?
2. Het is duur.
3. Hoeveel kost het?

ma cousine

1. mijn neef
2. mijn nicht
3. mijn buurvrouw

Qu'est-ce que c'est?

un maillot de bain

1. vrai
2. faux

une jupe à petits pois

1. vrai
2. faux

une chaussure

1. vrai
2. faux

un survêtement

1. vrai
2. faux

Zet het werkwoord in de juiste vorm

Weet je nog?

hele werkwoord - er + uitgang

tu (jouer)

noteer alleen de juiste werkwoordsvorm

nous (aimer)

ils (danser)

elle (regarder)

Wat is de juiste vorm van het bijvoeglijk naamwoord?

une ... soeur

1. petit
2. petite
3. petits
4. petites

un T-shirt ...

1. gris
2. grise
3. grises

deux blousons ...

1. mon maison
2. noire
3. noirs
4. noires

Mon, ma of mes?

Kies het juiste bezittelijke voornaamwoord.

mijn huis

1. mon maison
2. ma maison
3. mes maisons

haar broer

1. son frère
2. sa frère
3. ses frères

jouw ouders

1. ton parents
2. ses parents
3. tes parents

Wat is het juiste antwoord op de vraag?

Tu veux le jean bleu?

Je peux essayer la robe?

Tu aimes le pull vert?

Tu prends la robe jaune?

Oui, je veux le jean bleu.

Oui, pas de problème.

Non, il est trop grand.

Non, elle est moche.