Geest - les 2


Nederlands
    Fictie
Toegepast op Geest
Les 2

VG2 - P2 - 2022-2023
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les


Nederlands
    Fictie
Toegepast op Geest
Les 2

VG2 - P2 - 2022-2023

Slide 1 - Tekstslide

Je weet nu ...
... of Geest fictie of non-fictie is en realistisch of niet realistisch is.
... wie de hoofdpersoon is, wat de uiterlijke kenmerken, karaktereigenschappen en overige kenmerken van de hoofdpersoon zijn.
... wie de bijpersonen zijn, welke rollen de bijpersonen hebben, hoe de personen zich ontwikkelen in het verhaal en wat de relatie tussen de hoofdpersoon en de verschillende bijpersonen is.
... welke personen je direct en/of indirect leert kennen.
... tot welk(e) genre(s) het boek behoort.

Slide 2 - Tekstslide

Aan het eind van deze les ...
... ken je een aantal literaire begrippen die gaan over: 

  • setting: tijd en ruimte
  • vertelperspectief

... heb je deze begrippen toegepast op Geest.

Slide 3 - Tekstslide

Voordat we verdergaan ...

... lezen we de reactie van de schrijver op de recensie die we vorige les hebben gelezen.

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Link

Setting

De setting herken je aan de tijd en ruimte waarin een verhaal zich afspeelt.

Slide 6 - Tekstslide

Setting: Ruimte
Ruimte Alles wat te maken heeft met plaatsen. Een land, stad, dorp, een huis, een kamer, een straat, een gebouw, een planeet. 

De ruimte kan bestaan, maar ook niet bestaan, herkenbaar zijn of niet  herkenbaar.

De ruimte kan een bepaalde sfeer oproepen.
Ook kan de ruimte het verhaal verduidelijken.

Slide 7 - Tekstslide

Setting: Tijd
Chronologische vertelvolgorde De gebeurtenissen in een verhaal worden verteld in de volgorde waarin ze hebben plaatsgevonden.
Hierbij kunnen verwijzingen voorkomen naar dingen die eerder of later in het verhaal gebeuren. De vertelvolgorde wordt daarmee niet onderbroken.

Niet-chronologische vertelvolgorde De gebeurtenissen in een verhaal worden niet verteld in de volgorde waarin ze hebben plaatsgevonden.

Slide 8 - Tekstslide

Setting: Tijd

Vertelde tijd De tijd die voorbijgaat in een verhaal. 

Verteltijd De tijd uitgedrukt in woorden of pagina’s, die gebruikt wordt om het verhaal te vertellen.

Tijdsprong De schrijver slaat periodes over.  

Slide 9 - Tekstslide

Vertelperspectief

Het standpunt van waaruit een verhaal wordt verteld.

  • ik-vertelperspectief
  • personaal vertelperspectief / hij-/zij-vertelperspectief
  • auctoriaal vertelperspectief /alwetende verteller
  • wisselend perspectief


Slide 10 - Tekstslide

Ik-vertelperspectief

De gebeurtenissen worden verteld door een personage in de ik-vorm.

Ik loop in de tuin en zie een mooie roos. Ik pluk hem.

Dit 'verhaal' is in de ik-vorm geschreven. Je kijkt door de ogen van de 'ik'. Je weten alleen wat de hoofdpersoon weet op dit moment in het verhaal.

Slide 11 - Tekstslide

Personaal vertelperspectief

De gebeurtenissen worden in de hij- of zij-vorm verteld.

Ze loopt in de tuin en ziet een mooie roos. Ze plukt hem.

Je weet nog steeds alleen wat 'ze' weet, maar nu wordt er in de zij-vorm geschreven. 

Slide 12 - Tekstslide

Auctoriaal vertelperspectief
De alwetende verteller, speelt zelf geen rol in het verhaal, maar hij weet alles van alle personages en gebeurtenissen. 

'Ze loopt in de tuin en ziet een mooie roos. Ze plukt hem. De nieuwe tuinman staat om de hoek naar haar te kijken, hij houdt zijn schep stevig vast.'

Als lezer weet je meer dan de hoofdpersoon. Je weet ook wat er met andere personages gebeurt en wat er op andere plekken gebeurt. 


Slide 13 - Tekstslide

Wisselend vertelperspectief


Als een schrijver kiest voor het ik-perspectief of het hij- of zij-perspectief, dan kunnen verschillende personages elkaar afwisselen als hoofdpersoon en/of verteller.


Slide 14 - Tekstslide

Aan de slag!
Log in bij LU - Geest les 2
Beantwoord nu een aantal vragen over de theorie, toegepast op Geest.

Slide 15 - Tekstslide

Waar speelt deel 1 zich af?
Omschrijf deze ruimte zo uitgebreid mogelijk.

Slide 16 - Open vraag

Welke personen spelen een rol in deel 1, dat zich afspeelt in Amsterdam?

Slide 17 - Open vraag

Schrijf een kort horrorverhaal. Zorg ervoor dat de setting spanning oproept. Schrijf het verhaal vanuit het hij/zij-perspectief.

Slide 18 - Open vraag

Lees uit deel 2: blz. 99 t/m 123

Hoe beschrijft Jochem zijn nieuwe woonplaats?


Slide 19 - Open vraag

Welke personen spelen een rol in deel 2, dat zich afspeelt in Schotland?

Slide 20 - Open vraag


Wat zijn de verschillen tussen Amsterdam en Schotland?

Slide 21 - Open vraag

Lees blz. 144 t/m 167: Jochems oude vrienden uit Amsterdam en zijn nieuwe vrienden uit Schotland spelen allemaal een spel.

Wat zijn de overeenkomsten van de spellen en wat zijn de verschillen tussen de spellen?

Slide 22 - Open vraag


Hoe ervaart Jochem het spel in Amsterdam en hoe in Schotland? (Wat is zijn gevoel hierbij?)

Slide 23 - Open vraag

Lees blz. 144 t/m 167
Lees nog even blz. 156 door. Vanuit wie wordt het cursieve stuk verteld? En vanuit welk perspectief het standaardverhaal? Waarom heeft de schrijver dat gedaan denk je?

Slide 24 - Open vraag

Is de vertelvolgorde chronologisch of niet-chronologisch?

Slide 25 - Open vraag

Wat is de vertelde tijd en wat is de verteltijd?

Slide 26 - Open vraag

Is er sprake van tijdsprongen in het verhaal? Zo ja, geef een voorbeeld.

Slide 27 - Open vraag

Einde van de les!

Slide 28 - Tekstslide