Renée Henriëtte de Lara (Amsterdam 1948) is na de oorlog geboren als dochter van een Joods echtpaar. Vader wordt in de oorlog, samen met zijn vrouw en zoontje, bij een razzia zijn opgepakt. Vader weet echter uit de trein te ontsnappen en keert terug naar Amsterdam, waar hij actief wordt in het verzet tegen de nazi’s. Nadat hij wederom wordt gearresteerd, opgesloten en verhoord, weet hij nogmaals te ontsnappen. Na een zware vlucht lukt het hem om Engeland te bereiken. Als RAF-piloot heeft vader tot het eind van de oorlog gevochten voor de vrijheid. Zijn vrouw en zoon komen na de bevrijding echter niet terug: zij blijken in Auschwitz te zijn vermoord. Moeder duikt tijdens de oorlog onder, samen met háár moeder (de oma van Renée), nadat opa is opgepakt bij een razzia. Verschillende onderduikadressen volgen en ondertussen is moeder actief in het verzet. Met veel geluk overleven moeder en oma de oorlog. In 1946 trouwen vader en moeder en krijgen ze twee dochters: Renée (1948) en Evelyn (1954). Hoewel er thuis nooit over de oorlog wordt gesproken, blijkt het opgroeien met getraumatiseerde ouders en oma niet eenvoudig voor Renée. Als kind voelt ze dat er dingen voor haar verborgen worden gehouden waar haar ouders verdrietig over waren. “En ik heb er behoorlijk last van gehad dat mijn lieve oma zich met hart en ziel stortte op mijn opvoeding. Door alles wat er gebeurd was in de oorlog had oma geen enkel vertrouwen meer in mensen, niemand was te vertrouwen.” Door de bemoeizucht, waarschuwingen en verboden van oma krijgt Renée nauwelijks ruimte om zichzelf te ontwikkelen. Ze is als puber dan ook erg dwars en boos. Pas wanneer ze volwassen is worstelt Renée
zich vrij uit de beklemming van haar ouderlijk huis. Als gastspreker vertelt Renée over de oorlog van haar ouders en hoe dat heeft doorgewerkt in haar eigen leven. “Door te luisteren naar elkaars verhalen ga je elkaar beter begrijpen en krijg je meer begrip voor
elkaar.”