IR - getallen - klok - bijvoeglijk naamwoord

Practicar el verbo IR
Open de pagina van verbuga.eu en oefen de vormen van het werkwoord IR voor 5 minuten. 
timer
5:00
1 / 44
volgende
Slide 1: Tekstslide
SpaansMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 44 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Practicar el verbo IR
Open de pagina van verbuga.eu en oefen de vormen van het werkwoord IR voor 5 minuten. 
timer
5:00

Slide 1 - Tekstslide

Yo
Él / ella / usted
Nosotros/-as
Vosotros/-as
Ellos / ellas / ustedes
voy
vas
va
vamos
vais
van

Slide 2 - Sleepvraag

Voy a la escuela
A
Jij gaat naar school
B
Zij gaat naar school
C
Ik ga naar school
D
Zij gaan naar school

Slide 3 - Quizvraag

Vamos a clase de castellano/español
A
Wij gaan naar de Spaanse les
B
Zij gaan naar de Spaanse les
C
Jullie gaan naar de Spaanse les
D
Ik ga naar de Spaanse les

Slide 4 - Quizvraag

¿Vais al instituto mañana?
A
Gaan we morgen naar school?
B
Gaan jullie morgen naar school?
C
Ga je morgen naar school?
D
Gaan jullie vandaag naar school?

Slide 5 - Quizvraag

naar = a (voorzetsel)
Als de plaats vrouwelijk enkelvoud is: a la piscina
Als de plaats vrouwelijk meervoud is: a las piscinas
Als de plaats mannelijk enkelvoud is: al instituto 
(LET OP:  a + el bestaat niet!)
Als de plaats mannelijk meervoud is: a los institutos
Als de plaats een land, of naam van een plek is:
vamos a España  /  voy a Nimega

Slide 6 - Tekstslide

A la
A las
Al
A los
A
Vrouwelijk
Mannelijk
Plaats
instituto
panadería
Centro comercial
escuela
clase
clases
Druten
Holanda
dormitorios
amigas

Slide 7 - Sleepvraag

¿Cómo vas a ...?

Slide 8 - Tekstslide

ir a ...  / ir en ...
gaan naar ..
/ met de ... gaan

Slide 9 - Tekstslide

¡practicamos!
Vul de juiste vorm van het werkwoorden IR (gaan) in.

Slide 10 - Tekstslide

1. Mañana ___________ al instituto. (yo)

Slide 11 - Open vraag

2. ¿Adónde ___________ ? (nosotros)

Slide 12 - Open vraag

3. Mis padres ___________ a trabajar.

Slide 13 - Open vraag

4. Siempre ____________ a nadar en la piscina. (tú)

Slide 14 - Open vraag

5. Normalmente, Mariana ________ al centro en autobús.

Slide 15 - Open vraag

6. ¿__________ a casa? (vosotros)

Slide 16 - Open vraag

Vertaal de volgende zinnen naar het Spaans.

Slide 17 - Tekstslide

1. Ik ga naar de supermarkt.

Slide 18 - Open vraag

2. Ga jij naar de les?

Slide 19 - Open vraag

3. Wij gaan naar de docente.

Slide 20 - Open vraag

Schoolvakken
(in het Spaans, ¡claro!)

Slide 21 - Woordweb

LOS NÚMEROS
del 0 al 30

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide


Once
Doce
Trece
Catorce
Quince
Dieciséis
Diecisiete
Dieciocho
Diecinueve
Veinte

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Tekstslide

Welke nummers hoor je hier?

Slide 26 - Open vraag

Welke nummers hoor je hier?

Slide 27 - Open vraag

Welke nummers hoor je hier?

Slide 28 - Open vraag

La hora 
Gebruik het werkwoord 'ser':
Es la una (=Het is 1 uur)
Son las dos/tres/cuatro etc
(=Het is 2/3/4 uur etc)

Son las ocho y cuarto (=kwart over 8)
Son las seis y media (=half 7)
Son las siete menos cuarto (=kwart 
voor 7)

Slide 29 - Tekstslide

La hora
* Je begint met de uren:
   Son las diez....
* En dan de minuten:
   Son las diez y cinco
* Alles rechts is 'y' (=en)
13:05 = es la una y cinco
* Alles links is 'menos' (=min)
19:40 = son las ocho menos veinte

Slide 30 - Tekstslide

¿Cómo se dice.......?
..het is 13:10?              ..es la una y diez
..het is 16:05               ..son las cuatro y cinco   
..het is 22:50              ..son las once menos diez
..het is 21:45               ..son las diez menos cuarto
..het is 15:30               ..son las tres y media
..het is 14:55               ..son las tres menos cinco

¡Ahora tú!
..het is 17:20
..het is 12:30
..het is 19:55

Slide 31 - Tekstslide

Vertaal: het is 10 voor half 6

Slide 32 - Open vraag

¿Qué hora es?
Son las cuatro y media. 
Son las tres (en punto).
Son las seis y diez. 
Son las ocho menos veinticinco.

Slide 33 - Sleepvraag

¿Qué hora es?
A
Son las diez menos diez
B
Son las diez y cuarto
C
Son las diez y diez
D
Son las diez y media

Slide 34 - Quizvraag

¿Qué hora es?
A
Son la una menos cinco
B
Es la una menos cinco
C
Son las doce
D
Son la una y cinco

Slide 35 - Quizvraag

¿Qué hora es?
14:30
A
Son las dos y media de la tarde
B
Es las dos y media de la mañana
C
Son las tres y media de la tarde
D
Son las catorce y media

Slide 36 - Quizvraag

¿A qué hora vas al instituto?

Slide 37 - Open vraag

Slide 38 - Tekstslide

Slide 39 - Tekstslide

Slide 40 - Tekstslide

Slide 41 - Tekstslide

Los teléfonos
A
viejo
B
vieja
C
viejos
D
viejas

Slide 42 - Quizvraag

El coche...
A
rojo
B
roja
C
rojos
D
rojas

Slide 43 - Quizvraag

Una casa...
A
pequeño
B
pequeña
C
pequeños
D
pequeñas

Slide 44 - Quizvraag