Vergrotende en overtreffende trap

Vergrotende & overtreffende trap
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2ISK

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

Onderdelen in deze les

Vergrotende & overtreffende trap

Slide 1 - Tekstslide

Wat leren we:
De trappen van vergelijking.
stellende trap - vergrotende trap - overtreffende trap 

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Video

Slide 4 - Video

Uitleg
je schrijft woorden in de vergrotende trap met -er
je schrijft woorden in de overtreffende trap met -st

mooi - mooier - mooist
klein - kleiner - kleinst
hoog - hoger - hoogst
jong - jonger - jongst

Slide 5 - Tekstslide

Uitleg
Let op de spelling!

groot - groter - het grootst
lief - liever - het liefst
vies - viezer - het viest

Slide 6 - Tekstslide

Uitleg
bij een vergelijking gebruik je vaak het woordje dan.

Ik ben ouder dan mijn zusje. 
jij bent langer dan jouw vriend. 
Deze auto is duurder dan die auto. 

Slide 7 - Tekstslide

Uitleg
eindigt het woord op -r? dan gebruik je -der

duur - duurder - het duurst
zuur - zuurder - het zuurst
ver - verder - het verst

Slide 8 - Tekstslide

Uitzonderingen
onregelmatig zijn:

goed - beter - best
graag - liever - het liefst
veel - meer - het meest
weinig- minder - het minst

Slide 9 - Tekstslide

Nu jullie..

Slide 10 - Tekstslide

Geef antwoord in een zin. 
Wie is ouder dan Mariam?
Wie is langer dan Anton? 
Wie woont verder weg dan Nikita? 
Wie is eerder jarig dan Mariia? 
Wie heeft kleinere voeten dan Mariana?  

Slide 11 - Tekstslide

Hamilton is goed, maar Verstappen vind ik .......
A
goeder
B
beter
C
goeier
D
better

Slide 12 - Quizvraag

Ik eet graag chocolade,
maar ik eet ....... fruit.
A
grager
B
graager
C
liefer
D
liever

Slide 13 - Quizvraag


Het ..... eet ik patat!
A
liefst
B
lievst
C
graagst
D
best

Slide 14 - Quizvraag

Ik vind tennis ........ ....... voetbal.
A
mooier als
B
leuker als
C
leuker dan
D
groter als

Slide 15 - Quizvraag

Jouw handen zijn ........ die van mij.
A
grooter dan
B
minder dan
C
groter dan
D
groter als

Slide 16 - Quizvraag

Een olifant is ......................... een muis. (groot)

Slide 17 - Open vraag

Opa is ...................... mijn vader. (oud)

Slide 18 - Open vraag

Ik vind slagroomtaart lekker.
Ik vind appeltaart ....................................

Slide 19 - Open vraag

Goed gedaan!

Slide 20 - Tekstslide