erfelijkheid overerving onderbouw

1 / 49
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

In deze les zitten 49 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen
Je kunt omschrijven wat genen en allelen zijn
Je kan het verband aangeven tussen chromosomen, genen en eigenschappen
Je kan uitleggen wat bedoeld wordt met dominante en recessieve allelen
Je kan de rol van geslachtscellen bij de overerving van eigenschappen aangeven
Je kunt omschrijven wat een mutatie is
Je kan oorzaken en gevolgen van een mutatie noemen

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Man of vrouw?
A
man, want twee X-chromosomen
B
vrouw, want twee X-chromosomen
C
man, want een X- en een Y-chromosoom
D
vrouw, want een X- en een Y-chromosoom

Slide 5 - Quizvraag

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Hoeveel chromosomen bevat een geslachtscel van een aardappelplant?
A
24
B
29
C
23
D
48

Slide 8 - Quizvraag

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Op welk chromosoomnummer liggen de genen voor amylase? (Amylase is een verteringsenzym in speeksel.)
A
nr. 1
B
nr. 2
C
nr, 11
D
X-chromosoom

Slide 13 - Quizvraag

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide

PP x pp: Welke mogelijke genotypen hebben de nakomelingen?

Slide 24 - Open vraag

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Tekstslide

Rr x rr: Welke mogelijke genotypen hebben de nakomelingen?

Slide 27 - Open vraag

Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Tekstslide

Bb x Bb: Wat is de kans op een nakomeling met genotype bb?

Slide 30 - Open vraag

Bb x Bb: Wat is de kans op een nakomeling met fenotype 'B'?
A
25%
B
33%
C
50%
D
75%

Slide 31 - Quizvraag

Slide 32 - Tekstslide

Slide 33 - Tekstslide

Slide 34 - Tekstslide

Slide 35 - Tekstslide

Basenparen: A-T / T-A en C-G / G-C

Slide 36 - Tekstslide

Slide 37 - Tekstslide

Slide 38 - Tekstslide

Slide 39 - Tekstslide

Wat is het genotype?
A
Al je erfelijke eigenschappen
B
Alleen je inwendige eigenschappen
C
Je erfelijke aanleg
D
Alleen je uiterlijke kenmerken

Slide 40 - Quizvraag

Wat is het fenotype?
A
Alle eigenschappen
B
Je innerlijk
C
Alle erfelijke eigenschappen
D
Je uiterlijk

Slide 41 - Quizvraag

Je ziet de metamorfose bij een kikker. Wat blijft in alle stadia gelijk?
A
Het fenotype
B
Het genotype
C
Geen van beide
D
Beide

Slide 42 - Quizvraag

Hoeveel geslachtschromosomen zitten er in een menselijke geslachtscel?

Slide 43 - Open vraag

Zijn beide chromosomen van een paar identiek?
A
Dat kan.
B
Nee, nooit.
C
Ja, behalve die van de mannelijke geslachtschromosomen
D
Alleen die van ééneiïge tweelingen.

Slide 44 - Quizvraag

Uit welke basen bestaat het DNA?
A
A T C D
B
A B G C
C
A C G T
D
A T P S

Slide 45 - Quizvraag

Mutaties
Chromosoom kan beschadigd raken

Plotselinge verandering in genotype

Een of meer allelen gemuteerd

Slide 46 - Tekstslide

Slide 47 - Tekstslide

Mutagene invloeden

Muteren --> DNA beschadigd raken

Straling 
Chemische stoffen
Spontaan

Slide 48 - Tekstslide

Wat is een ander woord voor mutatie?
A
allel
B
verandering in het DNA
C
erfelijke afwijking
D
straling

Slide 49 - Quizvraag