Uitleg argumenteren 2: argumentatiestructuren

1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 80 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

We gaan nu 10 minuten lezen
timer
10:00

Slide 2 - Tekstslide

Argumentatiestructuren

Slide 3 - Tekstslide

Leerdoelen
Lesdoel 1: ik kan onderscheid maken tussen een enkelvoudige en (nevenschikkende of onderschikkende) meervoudige argumentatie. 

Lesdoel 2: ik kan onderscheid maken tussen afhankelijke en onafhankelijke argumenten. 

Lesdoel 3: Ik kan onderscheid maken tussen standpunt en argument. 

Slide 4 - Tekstslide

Kort herhalen lesstof vorige week..

Zijn jullie er klaar voor?

Slide 5 - Tekstslide

Feitelijke argumenten
Waarderende argumenten
Feit
Onderzoek/ Wetenschap
Normen/ Waarden
Vermoedens
Geloof / overtuiging
Gezag / autoriteit
Nut

Slide 6 - Sleepvraag

Beschrijf het verschil tussen een feitelijk en een waarderend argument.

Slide 7 - Open vraag

Je kunt er beter niet aan deelnemen.
De kans is erg klein dat je iets wint bij de Postcodeloterij. 
standpunt
feitelijk argument
waarderend argument

Slide 8 - Sleepvraag

Argumentatiestructuren

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Video

4 basisstructuren
  1. Enkelvoudige argumentatie
  2. Nevenschikkende argumentatie (onafhankelijk)
  3. Nevenschikkende argumentatie (afhankelijk)
  4. Onderschikkende argumentatie

Slide 11 - Tekstslide

Bij enkelvoudige argumentatie onderbouw je je standpunt met één argument.

 HET WAS EEN LEUKE LES 

DE DOCENT WAS IN EEN GOEDE BUI

Slide 12 - Tekstslide

Bij nevenschikkende argumentatie gebruik je meer dan één argument. Bij onafhankelijke argumenten staat ieder argument los van het andere  Deze vorm van argumentatie is de sterkste argumentatiestructuur.

Slide 13 - Tekstslide

Bij nevenschikkende argumentatie met afhankelijke argumentatie, kan het ene argument niet zonder het andere argument: ze zijn van elkaar afhankelijk
Ik ga niet studeren in Leiden.
Mijn broer woont daar en ik wil niet in dezelfde stad wonen als mijn broer.

Slide 14 - Tekstslide

Bij onderschikkende argumentatie ondersteunt een argument een ander argument.

Slide 15 - Tekstslide

Een onderschikkende argumentatie bestaat altijd maar uit één argument bij het standpunt.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 16 - Quizvraag

Het Ichthus Lyceum is een goede school. De leerlingen kunnen zich goed ontwikkelen.
A
enkelvoudige argumentatie
B
nevenschikkende onafhankelijke argumentatie
C
onderschikkende argumentatie
D
nevenschikkende afhankelijke argumentatie

Slide 17 - Quizvraag

Het rooster is veel te lang. Ik heb geen tijd meer om te sporten. Sporten helpt mij om me beter te concentreren.
A
enkelvoudige argumentatie
B
nevenschikkende onafhankelijke argumentatie
C
onderschikkende argumentatie
D
nevenschikkende afhankelijke argumentatie

Slide 18 - Quizvraag

Het Ichthus Lyceum is een goede school. Het zit in een mooi gebouw en de leerlingen kunnen zich ontwikkelen.
A
enkelvoudige argumentatie
B
nevenschikkende onafhankelijke argumentatie
C
onderschikkende argumentatie
D
nevenschikkende afhankelijke argumentatie

Slide 19 - Quizvraag

Het Ichthus Lyceum is voor leerlingen van alle leeftijden een goede school. In de bovenbouw hangt een goede sfeer en in de onderbouw voelt iedereen zich veilig.
A
enkelvoudige argumentatie
B
nevenschikkende onafhankelijke argumentatie
C
onderschikkende argumentatie
D
nevenschikkende afhankelijke argumentatie

Slide 20 - Quizvraag

Slide 21 - Tekstslide

Zet de argumenten op de juiste plaats in de argumentatiestructuur.

a Alcoholische consumpties kosten meer dan frisdrank.
b Als je uitgaat kun je niet met de fiets, maar moet je een taxi nemen.
c Elk glas alcohol dat je gebruikt, vernietigt honderdduizend hersencellen.
d Het is gevaarlijk in het verkeer.
e Het is slecht voor je gezondheid.
f Het is slecht voor je lever.
g Het kost veel geld.
h In het verkeer moet je alert zijn.
i Je reageert minder snel.
Zet de argumenten op de juiste plaats in de argumentatiestructuur.
Formuleer je antwoord als: 1 = , 2 = enz.










Slide 22 - Tekstslide

Schrijf hier het antwoord van de vorige vraag.

Slide 23 - Open vraag

Slide 24 - Link

Aan de slag...
Ga naar Hoofdstuk 6 van Nieuw Nederlands en maak paragraaf 2 opdrachten 1 t/m 4.

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Link

Even checken.....
Een kahoot om af te sluiten

Slide 27 - Tekstslide

Huiswerk
Hoofdstuk 6 van Nieuw Nederlands  paragraaf 2 opdrachten 1 t/m 4.

Slide 28 - Tekstslide