* EXTRA _ Thema 3.4 les 2.4 Kengetallen in de veehouderij

Levende wereld

Thema 3.4 De productieketen

Les 2.4

Kengetallen in de veehouderij.
1 / 13
volgende
Slide 1: Tekstslide
Levende wereldMiddelbare schoolvmbo b, k, gLeerjaar 3

In deze les zitten 13 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Levende wereld

Thema 3.4 De productieketen

Les 2.4

Kengetallen in de veehouderij.

Slide 1 - Tekstslide

Wat ga je doen?​
Met behulp van deze les leer je wat kengetallen zijn, je leert welke kengetallen worden gebruikt in de verschillende sectoren en je gaat zelf kengetallen berekenen aan de hand van een aantal voorbeeldvragen.

Slide 2 - Tekstslide

Kengetallen uit de melkveehouderij
Twee kengetallen die in de melkveehouderij worden gebruikt zijn de BSK (bedrijfs standaard koe) en de TKT (tussenkalftijd)


Kengetallen kunnen gebaseerd zijn op de gehele veestapel (gemiddelde), of op een individueel dier.

In beide gevallen kunnen ze een ondernemer nuttige informatie geven over zijn bedrijfsvoering en zijn vee.

Slide 3 - Tekstslide

BSK
De bedrijfs standaard koe is een gemiddelde van alle lacterende koeien op het bedrijf.


Om alle koeien met elkaar te kunnen middelen wordt iedere koe in het zelfde stadium van de lactatie, en op de zelfde leeftijd geplaatst.

Dit wordt gedaan door correcties toe te voegen op de gegevens van de individuele koe.

Door individuele koeien te vergelijken met de BSK kun je zien welke koeien boven en onder de maat presteren.


Slide 4 - Tekstslide

TKT​
De tussenkalftijd verteld de veehouder iets over de vruchtbaarheid en de tochtigheidssignalering van zijn dieren individueel.
 

De tussenkalftijd wordt weergegeven in het aantal dagen dat tussen twee afkalvingen zit.

Een veehouder streeft naar een TKT van 365 tot 390 dagen.

De tussenkalftijd is uit twee perioden opgebouwd, namelijk:

De periode van afkalven tot eerste inseminatie en de periode vanaf eerste inseminatie tot het opnieuw drachtig worden.



Slide 5 - Tekstslide

Kengetallen uit de zeugenhouderij
In de zeugenhouderij worden bedrijfsresultaten ook bepaald aan de hand van kengetallen.

De kengetallen die in deze les worden behandeld zijn de worp-index en de SBI (spenen - bronst Interval).

Omdat in de zeugenhouderij de vruchtbaarheid erg belangrijk is hebben veel kengetallen hiermee te maken.

Slide 6 - Tekstslide

Worp-index
De worpindex van een zeug verteld iets over de vruchtbaarheid van de zeug.
 

De worpindex geeft aan hoeveel worpen de zeug gemiddeld per jaar heeft gedaan.

De draagtijd van een zeug is 115 dagen. tussen werpen en spenen is de zeug niet vruchtbaar.

Na het spenen van de biggen wordt de zeug weer vruchtbaar en kan ze weer geïnsemineerd worden.

Een worp- index van 2,3 is voor een zeug gedurende haar volwassen leven aan de hoge kant.



Slide 7 - Tekstslide

SBI
De spenen bronst index verteld iets over de tijd tussen het spenen van de biggen en de eerste bronstperiode van de zeug.
 

Hoe korter deze op elkaar zitten hoe beter de vruchtbaarheid van de zeugen op het bedrijf is.

Een gemiddelde BSI van onder de 10 dagen is voor een bedrijf wenselijk, maar liever zien we een nog lagere BSI.

Aan de hand van dit kengetal en de worp-index kan een veehouder kijken welke zeugen hij aanhoud, en welke hij gaat vervangen voor nieuwe dieren.


Slide 8 - Tekstslide

Kengetallen uit de pluimveehouderij
Binnen de pluimveehouderij kennen we de vleesproductie en de eierproductie.
 

De kengetallen die hier worden besproken worden gebruikt in de eierproductie.

We bespreken de ei-conversie en het legpercentage.

Beide kengetallen zeggen iets over hoe een stal met daarin veel leghennen presteert.


Slide 9 - Tekstslide

​Eiconversie
De eiconversie is een kengetal dat je iets verteld over hoe efficiënt de kippen omgaan met het voer dat ze eten.
 

Je berekent hoeveel gram eieren er wordt geproduceerd van 1 kg voer.

Hoe hoger dit getal is, hoe meer voer er wordt omgezet in ei, en hoe minder er verloren gaat aan mooie veren, lichaamsbeweging enz. enz.

Een gewenst eiconversie is ongeveer 0,45.

De eiconversie kan in principe nooit boven de 1,00 komen.



Slide 10 - Tekstslide

Legpercentage
Het legpercentage van een stal met leghennen verteld iets over hoe de hennen produceren.

Bij een legpercentage van 100% legt iedere hen in de stal iedere 24 uur een ei.

In de praktijk kan dit niet, want een kip doet er 25 uur over om een ei te maken.

Net na het opleggen zal het legpercentage snel stijgen, waarna het geleidelijk daalt. Komt het onder de 85% dan zal de veehouder de hennen wegdoen.

Legpercentage bereken je door het aantal gelegde eieren op een dag te delen door het aantal hennen in de stal.



Slide 11 - Tekstslide

Voederconversie

Een kengetal dat in de veehouderij sector word gebruikt om groei te beoordelen is de voederconversie.

De voederconversie verteld hoeveel een dier is gegroeid van 1 kilo opgenomen voer.

Je berekend dit door het aantal gram groei te delen door de grammen opgenomen voer.

De voederconversie is altijd een getal onder de 1,00.



Slide 12 - Tekstslide

Opdracht
Je docent geeft je nu een opgavenblad. Met behulp van dit blad ga je voor een kengetallen berekenen.
 

Gebruik hiervoor de informatie uit deze presentatie.

De volgende les lever je dit opgavenblad in en kijk je het na met de docent.

Slide 13 - Tekstslide