4V Grammatik

1 / 49
volgende
Slide 1: Tekstslide
duitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 49 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Ich weiß nicht, was ich falsch gemacht ................ .

Slide 2 - Open vraag

............... du Zeit für mich?

Slide 3 - Open vraag

Wir ............... unseren Eltern eine Karte geschrieben.

Slide 4 - Open vraag

Ich ........ jetzt vierzehn Jahre alt.

Slide 5 - Open vraag

Wie spät ... ihr angerufen?
A
wurde
B
wurdest
C
wurdet
D
wurden

Slide 6 - Quizvraag

haben: Ich ... den Hauptpreis ... .
A
habe gehat
B
habe gehabt
C
bin gehat
D
bin gehabt

Slide 7 - Quizvraag

sein: Die Mädchen ... verliebt ... .
A
ist gewest
B
sind gewest
C
ist gewesen
D
sind gewesen

Slide 8 - Quizvraag

werden: Wann ... du 16 ...?
A
hast gewerden
B
bist geworden
C
wirst geworden
D
bist gewerden

Slide 9 - Quizvraag

Ariane ............... noch in der Schule.
A
ist
B
wird
C
hat
D
hast

Slide 10 - Quizvraag

Welke 2 betekenissen heeft
werden? .... en ....

Slide 11 - Woordweb

Ihr ....... das jetzt sagen!
A
wird
B
werdet
C
habt
D
seid

Slide 12 - Quizvraag

(werden) Meine Mutter ---- gestern 42 Jahre alt

Slide 13 - Open vraag

(werden) Letzte Woche ----- meine Schwester von ihm geküsst

Slide 14 - Open vraag

in der Zukunft --- du bestimmt reich werden

Slide 15 - Open vraag

Mein Bruder ---- letztes Jahr in Frankreich gewesen

Slide 16 - Open vraag

(öffnen- Präteritum) ... Sie die Tür, Herr Maier?

Slide 17 - Open vraag

(reagieren) Ich ... noch nicht ... .

Slide 18 - Open vraag

(warten- Präteritum) Wir ... schon so lange!

Slide 19 - Open vraag

(holen - Präteritum) Die Kinder ... uns einen Kaffee.

Slide 20 - Open vraag

(verpassen- Präteritum) Ihr ... den Zug.

Slide 21 - Open vraag

Du ... (had) Kopfschmerzen.
A
warst
B
hatte
C
war
D
hattest

Slide 22 - Quizvraag

voltooid deelwoord: fotografieren
Wir haben das Haus .........

Slide 23 - Open vraag

voltooid deelwoord besuchen
Er hat seine Oma ...........

Slide 24 - Open vraag

Wat zijn de voltooid deelwoorden van:
wohnen, abonnieren, regnen

Slide 25 - Open vraag

Het voltooid deelwoord: hören
Er hat das ..........

Slide 26 - Open vraag

Slide 27 - Tekstslide

Nominativ (1e naamval) 
Akkusativ (4e naamval) 
Dativ (3e naamval) 
Mir 
dir
ihr 
ihm 
ihm 
Mich
dich
sie
ihn 
es
Ich
du 
sie
er
es
uns 
euch 
ihnen
Ihnen 
uns 
ech
sie
Sie 
Wir
ihr
sie
Sie 

Slide 28 - Sleepvraag

Voorzetsels Dativ (3e naamval)

Slide 29 - Woordweb

Voorzetsels 4e naamval

Slide 30 - Woordweb

Der-Gruppe 

Slide 31 - Tekstslide

Der-Gruppe 
  • Tot de der-Gruppe horen: 
  • Der, die, das, die
  •  jen- (die/dat/daar) 
  • all- allemaal/iedereen) 
  • solch- (zulk) 
  • beid- (beide) 
  • dies- (deze/dit) 
  • jed- (elke)
  • Manch- (sommige)
  • welch- (welke) 

Slide 32 - Tekstslide

Ein-Gruppe

Slide 33 - Tekstslide

Ein-Gruppe 
In het Duits heb je ook de Ein-Gruppe. Hier hoort ook het woord "kein" bij. Ook de bezittelijke voornaamwoorden worden hetzelfde vervoegd als de "ein-Gruppe" 
Mein, dein, sein, ihr, unser, euer, Ihr/ihr 

Slide 34 - Tekstslide

Ezelsbruggetje


RESE                     --> DER        DIE       DAS       DIE 
MRMN + n           --> DEM     DER      DEM     DEN   + N 
NESE                     -->  DEN       DIE       DAS      DIE 


Slide 35 - Tekstslide

Danke (voor de) Einladung, aber ich kann leider nicht.

Slide 36 - Open vraag

Ja, (met mijn) Freundin
A
mit meinem
B
mit meine
C
mit meiner
D
mit meines

Slide 37 - Quizvraag

Wohin gehst du (met haar)?

Slide 38 - Open vraag

Wir gehen (naar mijn) Onkel

Slide 39 - Open vraag

Ist er immer noch (met jouw) Tante zusammen?
A
mit deiner
B
mit deinem
C
mit eurem
D
mit unserer

Slide 40 - Quizvraag

Nein, (na een) Streit haben sie sich getrennt

Slide 41 - Open vraag

Was macht ihr denn (bij deze) Onkel?

Slide 42 - Open vraag

Wir essen (bij hem)
A
zu ihn
B
bei ihm
C
zu ihm
D
bei ihn

Slide 43 - Quizvraag

Wegen einer neuen Arbeit kann ich nicht mehr mittags (met mijn) beiden Hunden Gassi gehen

Slide 44 - Open vraag

Wer kann das (voor mij) übernehmen?

Slide 45 - Open vraag

Wer kann (met hen) eine halbe bis eine Stunde wandern gehen?

Slide 46 - Open vraag

Wer kann mit den beiden Hunden (door het) Park (m) gehen?

Slide 47 - Open vraag

(voor mijn) Ausbildung brauche ich immer wieder mal Leute, die mir helfen können

Slide 48 - Open vraag

Ich brauche Leute, die sich (van mij) zu Übungszwecken schminken oder frisieren lassen

Slide 49 - Open vraag