herhaling HAVO 4 H1-5.1

Korte herhaling
  • doel: kennis even opfrissen
  • activeren
  • niet representatief voor de toets
1 / 44
volgende
Slide 1: Tekstslide
GeschiedenisMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 44 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

Onderdelen in deze les

Korte herhaling
  • doel: kennis even opfrissen
  • activeren
  • niet representatief voor de toets

Slide 1 - Tekstslide

Representatief:
A
iets wat een goede afspiegeling is
B
iets wat raar is
C
als je een volksvertegen-woordiger bent
D
vertoning

Slide 2 - Quizvraag

Jagers-verzamelaars zijn nomaden. Boeren zijn sedentair. Sedentair betekent:
A
dat ze ziektes hebben
B
dat ze rond trekken
C
dat ze op 1 vaste plek wonen
D
dat ze aan veeteelt doen

Slide 3 - Quizvraag

Wat is een landbouwsamenleving?
A
Een samenleving waarin de meeste mensen boer zijn.
B
Een samenleving zonder jagers-verzamelaars.
C
Een samenleving uit de Prehistorie.
D
Een samenleving met alleen landbouw.

Slide 4 - Quizvraag

Waar ontstonden de eerste steden
A
Amerika
B
Mesopotamië
C
Griekenland
D
China

Slide 5 - Quizvraag

Waarom ontstonden de eerste steden in het Midden-Oosten?
A
Door nijverheid en ontstaan van beroepen
B
Door overschotten in de landbouw
C
Door overschotten in de landbouw en handel
D
Door handel en nijverheid

Slide 6 - Quizvraag

Wat is de beste omschrijving van een agrarisch-stedelijke samenleving?

A
Samenleving waarin sommige mensen op het platteland leven en andere mensen in steden.
B
Samenleving waarin de meeste mensen in steden leven en een klein aantal op het platteland.
C
Samenleving waarin de meeste mensen op het platteland leven en een klein aantal in steden.
D
Samenleving waarin agrariërs (boeren) ook in de stad leven.

Slide 7 - Quizvraag

Wat is irrigatielandbouw?
A
Landbouw langs de rivier
B
Landbouw met kunstmatig toevoegen van water
C
Landbouw in de woestijn
D
Landbouw met behulp van ploegen

Slide 8 - Quizvraag

wat is geen gevolg van irrigatielandbouw?
A
het ontstaan vaste woonplaatsen
B
het schrift ontstond
C
specialiseren in verschillende beroepen
D
Er ontstonden sociale lagen

Slide 9 - Quizvraag

Monarchie
Democratie
Aristocratie
Oligarchie
Tirannie
Een iemand heeft de macht en die is erfelijk
Een kleine groep heeft de macht, deze groep bestaat uit mensen van adel.
Een kleine groep heeft de macht, deze groep bestaat niet alleen uit mensen van adel.
Een iemand heeft de macht en heeft deze macht onrechtmatige verkregen. 
Het volk heeft de macht.

Slide 10 - Sleepvraag

Wat is kolonisatie?
A
Het verschepen van producten naar andere landen
B
Het veroveren van andere landen om economisch gewin
C
Het slaan van slaven
D
Het veroveren van landen om het rijk te vergroten

Slide 11 - Quizvraag

Deze opdracht gaat over romanisering.

Wat is GEEN voorbeeld van romanisering?
A
Een Bataafse militair gelegerd in Noord-Engeland schrijft in het Latijn een brief aan zijn vader.
B
Een Frieze handelaar koopt in Noviomagus potten met Romeins muntgeld om deze ten noorden van de grens weer te verkopen.
C
Een Germaanse vrouw gaat wekelijks naar het badhuis in Mosa Traiectum om een middag te ontspannen.
D
Een Keltische bard (een zanger) zingt liederen over de heldendaden van Keltische helden van vroeger.

Slide 12 - Quizvraag

Wat was de belangrijkste reden voor de Romeinse christenvervolgingen?
A
Armen werden Christelijk.
B
Slaven werden Christelijk.
C
Sterk groeiend aantal Christenen.
D
Christenen weigerden de keizer te vereren.

Slide 13 - Quizvraag

Toen het christendom in 392 staatsgodsdienst werd, betekende dit
A
dat christenen voortaan alleen staand mochten bidden en niet zittend
B
dat het christendom de enig toegestane godsdienst werd in het Romeinse Rijk
C
dat de Romeinse goden samen met de god van de christenen vereerd moesten worden
D
dat de Olympische Spelen nu in naam van God in plaats van Jupiter (Zeus) werden gehouden

Slide 14 - Quizvraag

Autarkie
A
Het ontstaan van feodale verhoudingen in het bestuur
B
Van agrarisch-urbane cultuur naar een zelfvoorzienende agrarische cultuur, georganiseerd via hofstelsel en horigheid
C
De verspreiding van het Christendom in geheel Europa
D
Het ontstaan en de verspreiding van de Islam

Slide 15 - Quizvraag

Bij welk kenmerkend aspect past de afbeelding?

Toelichting: Kaart van het rijk van Karel de Grote
A
Het ontstaan van feodale verhoudingen in het bestuur.
B
het begin van staatsvorming en centralisatie
C
de confrontatie tussen de Grieks-Romeinse cultuur en de Germaanse cultuur van NoordwestEuropa
D
de verspreiding van het christendom in geheel Europa

Slide 16 - Quizvraag

Kenmerkend voor de vroege middeleeuwen is:
A
hofstelsel
B
geldeconomie
C
autarkisch-urbane samenleving
D
feodale verhoudingen in het bestuur

Slide 17 - Quizvraag


Hoe verspreidde Karel de Grote het christendom in Europa?
A
Oorlog voeren, kloosters bouwen en missionarissen sturen
B
Kloosters bouwen, geen oorlog voeren en geloof verplicht maken
C
Missionarissen sturen naar christelijke gebieden en kloosters bouwen
D
Door afspraken te maken met andere koningen om Christen te worden

Slide 18 - Quizvraag

Hoe werd het christendom in Europa verspreid?
A
Door alle niet-christenen zonder pardon te doden
B
Door monniken die veel reisden om het woord van God te verkondigen
C
Door feestdagen en andere heidense gewoonten te koppelen aan het christendom
D
Door Bijbels uit te delen die de mensen zelf konden lezen

Slide 19 - Quizvraag

Wanneer en hoe is de islam ontstaan?
A
In 570 door de geboorte van Mohammed in Mekka
B
In 610 door de overlevering van de Koran aan Mohammed
C
In 622 door de tocht van Mekka naar Medina van Mohammed
D
In 632 door het overlijden van Mohammed in Mekka

Slide 20 - Quizvraag

9. Deze kaart hoort bij …

A
Veroveringen van de Vikingen
B
Romeinse Rijk
C
Verspreiding Islam
D
Rijk van Karel de Grote

Slide 21 - Quizvraag

Wat was er zo speciaal aan de verspreiding van de islam.
A
Het ging vanzelf zonder slag of stoot.
B
Mensen met een monotheïstische godsdienst, werden gedwongen om Islamistisch te worden.
C
De verspreiding van de islam ging verrassend snel.
D
De verspreiding van de islam was een Aziatisch en Afrikaanse aangelegenheid.

Slide 22 - Quizvraag

Wat is geen kenmerk van staatsvorming en centralisatie?
A
Centraal bestuur vanuit hoofdstad
B
Minder macht voor de adel
C
Meer macht voor de vorst
D
Meer macht voor de burgers

Slide 23 - Quizvraag

Staatsvorming en centralisatie kwam door
A
De sterkere wapens, universiteiten, feodalisme
B
Sterkere wapens, het hofstelsel en keurvorsten
C
Universiteiten, geldeconomie en sterkere wapens
D
Geldeconomie, feodalisme, sterkere wapens

Slide 24 - Quizvraag

Samenleving waarin veel mensen op het platteland wonen en van de landbouw leven, maar waarin ook steden bestaan met handel en nijverheid.
A
Landbouwsamenleving
B
Landbouwstedelijke samenleving
C
Stedelijke samenleving
D
Industriële samenleving

Slide 25 - Quizvraag

De centralisatie in de Nederlanden:
A
Vergrootte de macht van de adel.
B
Vergrootte de macht van de Karel V.
C
Vergrootte de macht van de steden.
D
Vergrootte de macht van de burgers.

Slide 26 - Quizvraag

wat is centralisatie?
A
het streven van een vorst om de macht van de adel te beperken
B
het streven van een vorst om zijn gebied vanuit een centraal punt te regeren
C
het streven van de adel naar samenwerking tegen de vorst
D
het streven van de adel tegen een centraal machtsorgaan

Slide 27 - Quizvraag

Een kruistocht is:
A
Een heilige tocht van monniken met een kruis door een middeleeuwse stad.
B
Een tocht naar het Midden-Oosten, een soort middeleeuwse vakantie.
C
Een tocht naar Jeruzalem waarbij de christenen verslagen moeten worden
D
Een tocht vanuit Europa om het Heilige Land te veroveren.

Slide 28 - Quizvraag

Karel V was geen
A
Koning van Spanje
B
Landsheer van de Nederlanden
C
Koning van Engeland
D
Keizer van het heilige roomse rijk

Slide 29 - Quizvraag

Waarom trad Karel V af?
A
Luther
B
Augburgse Religievrede
C
Bloedplakkaten
D
Hij ging trouwen

Slide 30 - Quizvraag

Beeldenstorm
Filips II volgt Karel V op
Begin Nederlandse Opstand
Onafhankelijke Nederlandse staat
1588
1566
1555
1568

Slide 31 - Sleepvraag

Wat veroorzaakte de Beeldenstorm?
A
Het smeekschrift - een hagepreek - armoede
B
een hagepreek - inval van Willem van Oranje
C
inval Alva -Spaanse Furie
D
Spaanse furie - hagepreek

Slide 32 - Quizvraag

1555
1566
1567
1568
1584
1588
1648
Fillips II wordt koning
Vrede van Munster
Beeldenstorm
Alva komt naar NL
Begin gewapende opstand
Moord op Willem van Oranje
Republiek der 7 Verenigde Nederlanden.

Slide 33 - Sleepvraag


De moedernegotie
A
was het pasgeboren kind van de prins.
B
was de stapelmarkt in Amsterdam.
C
was de winstgevende Oostzeehandel van graan.
D
was de driehoekshandel.

Slide 34 - Quizvraag

VOC
WIC
Havenstad Amsterdam
stapelmarkt

Slide 35 - Sleepvraag

Maak de juiste combinaties.
WIC
Gouden eeuw
Stapelmarkt
VOC
Handelskapitalisme
Handel met Amerika en Afrika.
Periode van welvaart en bloei.
Handelsgoederen opslaan en verder verkopen.
Handel met Azië
Winst maken met handel.

Slide 36 - Sleepvraag

Waarom noemen wij de Gouden eeuw eigenlijk de Gouden eeuw?
A
Het ging heel goed met de handel en de kunst!
B
Er zijn toen veel schilderijen met gouden lijsten gemaakt
C
Het word gezien als de beste tijd ooit, vandaar 'gouden eeuw'
D
Er werd toen veel goud uitgegeven aan dure dingen

Slide 37 - Quizvraag

regent
Zet de juiste betekenis bij het juiste begrip.
Stadhouder
Gouden Eeuw
Bestuurder van de Republiek
Aanvoerder van leger en vloot
De periode van welvaart en van de bloei van de kunst en wetenschap in de Republiek tussen 1588 en 1672.

Slide 38 - Sleepvraag

Verbind de verschillende gebeurtenissen uit de gouden eeuw van mensen die naar de Republiek kwamen met de juiste categorie.
Economisch
Religieus
Wetenschap
Vanuit Zuidelijke Nederlanden (België) vluchtten veel kooplieden naar Holland.

Vaak rijke mensen die geld en hun contacten meenamen.

Joden uit Spanje, Portugal en Midden-Europa naar Nederland.

Mensen komen naar Nederland om hun kritische boeken te publiceren.
Vanaf 1685 komen hugenoten (Franse protestanten) naar Nederland door Lodewijk XIV.

Slide 39 - Sleepvraag

Wat is mercantilisme?
A
Het goddelijk recht van koningen om alle macht te hebben
B
Dat de koning boven de wet staat
C
Een militair bondgenootschap tussen Frankrijk en Engeland
D
Het beleid om de eigen handel te stimuleren en belasting te hebben op import

Slide 40 - Quizvraag

Wat was het gevolg van het rampjaar?
A
De verwoesting van Nederland
B
Het einde van een tijdperk
C
Einde van de Gouden eeuw van Nederland
D
De verwoesting van de VOC

Slide 41 - Quizvraag

Het rampjaar was in..
A
1648
B
1672
C
1789
D
1914

Slide 42 - Quizvraag

1672 wordt het Rampjaar genoemd omdat:
A
De Nederlanden Amsterdam verloren als stapelmarkt van de wereld.
B
de Nederlanden werden aangevallen door Frankrijk, Engeland, Keulen en Münster.
C
De Nederlanden werden aangevallen door Duitsland, Rusland en Italië.
D
De Nederlanden de godsdienstige oorlog tegen de Rooms-Katholieke kerk leken te verliezen.

Slide 43 - Quizvraag

De oorzaken van het 12 jarig bestand waren?
A
Ruzie tussen prins Maurits ,Oldenbarnevelt en bankroet Spanje.
B
Bankroet Spanje, piraterij door kapers uit Duinkerken
C
Bankroet Spanje, Hollandse handelaren wilden weer handelen met Spanje.
D
Hollandse gewesten en Spanje wilden weer met elkaar kunnen handelen.

Slide 44 - Quizvraag