But (doel) de vertaling van een paar werkwoorden leren
Partir = vertrekken ( gaan in het NL als het over vakantie gaat)
- Je pars en vacances - Ik vertrek op vakantie (Ik ga op vakantie)
- Tu pars en vacances - Jij vertrekt op vakantie
- Il/Elle part en vacances - Hij/zij vertrekt op vakantie
Sortir = uitgaan
- Je sors avec des amis - Ik ga uit met vrienden
- Tu sors avec des amis - Jij gaat uit met vrienden
- Il / Elle sort avec des amis - Hij/ Zij gaat uit met vrienden