K6 L456 19-4
1 / 12
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
Noem de voorzetsels van de 3e naamval
Slide 4 - Woordweb
Vertaal:
1. bij mij 2. van ons 3. met hem
4. naar jullie toe 5. sinds u
1. bij mij 2. van ons 3. met hem
4. naar jullie toe 5. sinds u
Slide 5 - Open vraag
Vervoeg het werkwoord werden
1. ich 2. du 3. er/sie/es 4. wir 5. ihr 6. Sie/sie
1. ich 2. du 3. er/sie/es 4. wir 5. ihr 6. Sie/sie
Slide 6 - Open vraag
Slide 7 - Tekstslide
Vertaal de juiste vorm van gaan
1. Spanien 2. die Türkei 3. meinem Freund 4. links 5. der Bahnhofstraße 6. Winterswijk
1. Spanien 2. die Türkei 3. meinem Freund 4. links 5. der Bahnhofstraße 6. Winterswijk
Slide 8 - Open vraag
Vervoeg het werkwoord werden
1. ich 2. du 3. er/sie/es 4. wir 5. ihr 6. Sie/sie
1. ich 2. du 3. er/sie/es 4. wir 5. ihr 6. Sie/sie
Slide 9 - Open vraag
Maak het voltooid deelwoord van:
1. fotografieren 2. nehmen 3. wohnen
4. antworten 5. fahren 6. sehen
1. fotografieren 2. nehmen 3. wohnen
4. antworten 5. fahren 6. sehen
Slide 10 - Open vraag
Vul het juiste voegwoord in
1. Wir müssen am Bahnhof warten, ... der Zug Verspätung hat.
2. Ich frage mich, ... der Bahn günstiger als das Flugzeug ist.
3. Cola .... Wasser?
1. Wir müssen am Bahnhof warten, ... der Zug Verspätung hat.
2. Ich frage mich, ... der Bahn günstiger als das Flugzeug ist.
3. Cola .... Wasser?
