Spelling - les 4.12 + 5.8 afbreekteken en verkleinwoorden

Spelling Algemeen
1 / 41
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

In deze les zitten 41 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Spelling Algemeen

Slide 1 - Tekstslide

Vorige les:
  • apostrof
  • weglatingsteken 

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Schrijf korter, met een apostrof
zo een grapjas

Slide 4 - Open vraag

Waar komt de apostrof?
Max sporttas

Slide 5 - Open vraag

Gebruik de apostrof.
des middags

Slide 6 - Open vraag

Schrijf korter, met een apostrof
het is laat

Slide 7 - Open vraag

Waar komt de apostrof?
s ochtends

Slide 8 - Open vraag

Slide 9 - Tekstslide

Gebruik het weglatingsstreepje.
geurloos en kleurloos

Slide 10 - Open vraag

Gebruik het weglatingsstreepje bij :
voorspoed en tegenspoed

Slide 11 - Open vraag

Weglatingsstreepje. Kort in:
fietsbanden en fietszadels
timer
0:30

Slide 12 - Open vraag

Weglatingsstreepje. Kort in:
mooie films en saaie films
timer
0:30

Slide 13 - Open vraag

Spelling 
les 4.12 + 5.8

Slide 14 - Tekstslide

Doel van de les
  • Je weet hoe je het afbreekteken moet gebruiken.
  • Je weet welke regels je moet toepassen bij het schrijven van verkleinwoorden.

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

Neem het onderstaande woord over en plaats een afbreekteken op de juiste plek.

olifant

Slide 20 - Open vraag

Neem het onderstaande woord over en plaats een afbreekteken op de juiste plek.

vloerverwarming

Slide 21 - Open vraag

Neem het onderstaande woord over en plaats een afbreekteken op de juiste plek.

reservering

Slide 22 - Open vraag

Neem het onderstaande woord over en plaats een afbreekteken op de juiste plek.

fotootje
Verkleinwoord
Schrijf geen extra klinker in verkleinwoorden.

Slide 23 - Open vraag

verkleinwoorden

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Tekstslide

Bij verkleinwoorden is het lidwoord altijd:
A
de
B
een
C
het
D
dit

Slide 27 - Quizvraag

Wat is het juiste verkleinwoord?
A
Auto'tje
B
Videotje
C
Koningkje
D
Bankje

Slide 28 - Quizvraag

het verkleinwoord van bel is
A
bellen
B
belde
C
belletje
D
bellentje

Slide 29 - Quizvraag

Wat is het verkleinwoord van
lolly?
timer
0:30
A
lollytje
B
lolly'tje
C
lollietje
D
lollitje

Slide 30 - Quizvraag

Wat is het verkleinwoord van 'wandeling'?
A
wandelingpje
B
wandelinkje
C
wandelingetje
D
wandelingtje

Slide 31 - Quizvraag

Wat is het verkleinwoord van 'cd'?
A
cd'tje
B
cdtje
C
cd's
D
cd-en

Slide 32 - Quizvraag

Wat is het verkleinwoord van
het spel
A
het speltje
B
het spelletje
C
het spelje
D
de speltje

Slide 33 - Quizvraag

Verkleinwoord.
Wat is het verkleinwoord van de kano?
A
Kano'tje
B
Kanotje
C
Kanoo'tje
D
Kanootje

Slide 34 - Quizvraag

Maken Spelling les 4.12 + 5.8 
timer
10:00
Klaar? 

Lezen in leesboek en leesvraag 1 en 2 beantwoorden in Teams.

Slide 35 - Tekstslide

mini - dictee

Slide 36 - Tekstslide

Breek correct af:

oneerlijk

Slide 37 - Open vraag

polootje

Slide 38 - Open vraag

Verklein correct:

cd

Slide 39 - Open vraag

Verklein correct:

paraplu

Slide 40 - Open vraag

Afsluiting
  • Huiswerk: Spelling - les 4.12 + 5.8
  • Volgende les: spelling les .8 + 6.9

Slide 41 - Tekstslide