Grammatica ng wg zww hww kww

Welkom!
Leg alvast klaar:
  • je leerwerkboek;
  • je etui;
  • je schrift;
Log in in LessonUp.
1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 3

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 4 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Welkom!
Leg alvast klaar:
  • je leerwerkboek;
  • je etui;
  • je schrift;
Log in in LessonUp.

Slide 1 - Tekstslide

Grammatica werkwoordelijk gezegde

- Alle ww in een zin vormen samen het wg.

- 1 ww in de zin? Dan is dat altijd een zww.

- 2 of meer ww in de zin? De pv is hww. Het belangrijkste ww in de zin is zww. Er kunnen altijd meer hww in een zin zitten.

- Het hww kun je weglaten.

Slide 2 - Tekstslide

Naamwoordelijk gezegde
- belangrijkste werkwoord géén duidelijke betekenis
- Koppelwerkwoord (kww)
- Zijn, worden, blijven
- Een koppelwerkwoord heeft een aanvulling nodig: bijvoeglijk naamwoord of zelfstandig naamwoord. 
- aanvulling zegt iets over het onderwerp.

Slide 3 - Tekstslide

Voorbeeld: wg
Ik | ben | vroeg | naar bed | gegaan.

wg: ben gegaan                                              ben = hww
o: ik                                                                        gegaan = zww

Ik ga vroeg naar bed. (hww kun je weglaten).
wg: ga                                                                   ga = zww

Slide 4 - Tekstslide

Ik | ben | vroeg | naar bed | gegaan.
A
wg
B
ng

Slide 5 - Quizvraag

Ik | ben | vroeg | naar bed | gegaan.
Twee antwoorden zijn goed.
A
ben = hww
B
gegaan = hww
C
ben = kww
D
gegaan = zww

Slide 6 - Quizvraag

Voorbeeld: wg
Ik | ben | vroeg | naar bed | gegaan.

wg: ben gegaan                                              ben = hww
o: ik                                                                        gegaan = zww

Ik ga vroeg naar bed. (hww kun je weglaten).
wg: ga                                                                   ga = zww

Slide 7 - Tekstslide

Zouden | jullie | willen | duiken?
A
wg
B
ng

Slide 8 - Quizvraag

Zouden | jullie | willen | duiken?
Twee antwoorden zijn goed.
A
zouden = kww
B
willen = zww
C
duiken = zww
D
zouden = hww

Slide 9 - Quizvraag

Voorbeeld: wg
- Belangrijkste werkwoord heeft betekenis
- het is een zelfstandig werkwoord (zww)

Voorbeeld:
Zouden | jullie | willen | duiken?
      hww        o          hww       zww
WG: Zouden willen duiken

Slide 10 - Tekstslide

Jouw kleren| zijn | nat | gebleven.
A
wg
B
ng

Slide 11 - Quizvraag

Jouw kleren| zijn | nat | gebleven.
Twee antwoorden zijn goed.
A
zijn = kww
B
gebleven = kww
C
zijn = hww
D
gebleven = zww

Slide 12 - Quizvraag

Voorbeeld: ng
Jouw kleren | blijven | nat
ng: blijven nat                                                          blijven: kww
o: jouw kleren                                                           nat: bn

Jouw kleren| zijn | nat | gebleven 
ng: zijn nat gebleven                                             gebleven: kww
o: jouw kleren                                                            zijn: hww

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Video

We hebben de hele dag gesport.
A
gesport = hww hebben = zww
B
gesport = zww hebben = hww

Slide 15 - Quizvraag

Slide 16 - Video

Ik heb vorige week
mijn verjaardag gevierd.
A
heb = zww gevierd = hww
B
heb = hww gevierd = zww

Slide 17 - Quizvraag

Slide 18 - Video

Zij wil later clown worden.
A
wil = hww worden = kww
B
wil = kww worden = hww

Slide 19 - Quizvraag

Slide 20 - Video

Welke twee werkwoorden hebben geen duidelijke betekenis?
A
zelfstandig werkwoord
B
koppelwerkwoord
C
hulpwerkwoord

Slide 21 - Quizvraag

Wat voor werkwoord kan in zijn eentje het werkwoordelijk gezegde zijn?
A
zelfstandig werkwoord
B
koppelwerkwoord
C
hulpwerkwoord

Slide 22 - Quizvraag

Benoem de werkwoorden in de zin.
Ik kan niet meer verder lopen.
A
kan=hww lopen=zww
B
kan=zww lopen=zww
C
kan=zww lopen=hww
D
kan=hww lopen=hww

Slide 23 - Quizvraag

Benoem het werkwoord in de zin.
Hoe word je profvoetballer?
A
word=zww
B
word=kww
C
word=hww
D
geen idee

Slide 24 - Quizvraag

Oefenen

Is het een wg of een ng? Schrijf het ook op.


1) Januari bracht dit jaar veel regen. wg= bracht

2) Hoelang is hij al populair?

3) Uiteindelijk is ook hij volwassen geworden.

4) We hebben voor het reisje een jaar gespaard.

5) De koploper leed een grote nederlaag.

Slide 25 - Tekstslide

De antwoorden


1) Januari bracht dit jaar veel regen.   WG

2) Hoelang is hij al populairNG

3) Uiteindelijk is ook hij volwassen gewordenNG

4) We hebben voor het reisje een jaar gespaard.    WG

5) De koploper leed een grote nederlaag.   WG

Slide 26 - Tekstslide

Ontleden in zinsdelen
Doordat bijna een miljoen fans Bento’s video’s aan anderen

 lieten zien, groeide hij uit tot een internetsensatie.

Slide 27 - Tekstslide

Ontleden in zinsdelen
Doordat | bijna een miljoen fans | Bento’s video’s | aan anderen|
             -                              o                                          lv                             mv          lieten | zien, || groeide | hij | uit | tot een internetsensatie.
                wg           ||         wg       o     wg                                     -                       

Slide 28 - Tekstslide

Ontleden in zinsdelen
Veel fans zijn verdrietig, want hun keyboardheld Bento is dood.

Slide 29 - Tekstslide

Ontleden in zinsdelen
Veel fans | zijn | verdrietig || want | 
o          ng         ng                    -
hun keyboardheld Bento | is | dood.
                          o                            ng           ng

Slide 30 - Tekstslide

Afsluiting
  • Ken je hww, zww en kww?
  • Ken je ng en wg?
  • Ken je o, lv en mv?

Slide 31 - Tekstslide

Benoem de hww, zww of de kww

1) Mijn broertje is ziek.

2) Hij gaat gewoon naar school.

3) Ik zou een appel willen eten.

4) Helaas heb ik geen appels in huis.

5) Miriam  heeft een taart gebakken.

6) Theo heeft zijn moeder geholpen met de afwas.

7) Opa werd opeens ziek.

8) Opa is opeens ziek geworden.

Slide 32 - Tekstslide

De antwoorden

1) Mijn broertje is ziek.   is = kww

2) Hij gaat gewoon naar school.  gaat = zww

3) Ik zou een appel willen eten.  zou =hww, willen = hww, eten = zww

4) Helaas heb ik geen appels in huis.  heb = zww

5) Miriam  heeft een taart gebakken.  heeft  = hww,  gebakken = zww

6) Theo heeft zijn moeder geholpen met de afwas.  heeft  = hww, 

geholpen = zww

7) Opa werd opeens ziek.   werd = kww

8) Opa is opeens ziek geworden.   is = hww,  geworden = kww

Slide 33 - Tekstslide

Nog meer oefenen

1) Ik heb me nog nooit zo lekker gevoeld.

2) Volgens mij ben ik zelfs nog nooit zo gelukkig geweest.

3) Hoe zou dat toch gekomen zijn?

4) Ik kan er niet direct een goede verklaring voor vinden.

5) Dat is dus maar schijn.

6) Zijn, worden en blijven zijn de enige koppelwerkwoorden.

7) Wie iets anders zegt, snapt het niet.

8) Of diegene is gewoon heel eigenwijs.

Slide 34 - Tekstslide

De antwoorden  hww kww zww

1) Ik heb me nog nooit zo lekker gevoeld.

2) Volgens mij ben ik zelfs nog nooit zo gelukkig geweest.

3) Hoe zou dat toch gekomen zijn?

4) Ik kan er niet direct een goede verklaring voor vinden.

5) Dat is dus maar schijn.

6) Zijn, worden en blijven zijn de enige koppelwerkwoorden.

7) Wie iets anders zegt, snapt het niet.

8) Of diegene is gewoon heel eigenwijs.


Slide 35 - Tekstslide