6/2 woordsoort van wat

Grammatica
De woordsoort van wat
1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Grammatica
De woordsoort van wat

Slide 1 - Tekstslide

Planning
  • Lesdoel
  • Lezen
  • Terugblik
  • Zelfstandig met de lesstof aan de gang gaan - in stilte werken 
  • Instructie - in stilte werken 
  • Exitticket
  • Afsluiten (reflectie en feedback)

Slide 2 - Tekstslide

Lesdoel

Aan het einde van deze les:

  • kun je benoemen wanneer het woord 'wat' een vragend vnw, onbepaald vnw , betrekkelijk vnw, betrekkelijk vnw m.i.a. of een onbepaald hoofdtelwoord is;
  • heb je geoefend met vragend vnw, onbepaald vnw , betrekkelijk vnw, betrekkelijk vnw m.i.a. en onbepaald hoofdtelwoord.

Blauw = kennis = kennen = leren
Oranje = kunnen = oefenen met de kennis


Slide 3 - Tekstslide

timer
10:00
In stilte lezen uit het door jouw gekozen boek op niveau.

Slide 4 - Tekstslide

1

Slide 5 - Tekstslide

Correcte beknopte bijzin
Foutieve beknopte bijzin
Gewone bijzin
Lopend naar de overkant werd hij bijna aangereden. 
In roomboter gebraden eet hij het vlees met smaak op.
Na koffie gedronken te hebben, reed de bus verder.
Als hij me belt, loop ik even de vergadering uit. 
Na kampioen te zijn geworden, werden de spelers door het bestuur gefeliciteerd.
Na fraude te hebben geconstateerd, werd de boekhouder direct ontslagen.

Slide 6 - Sleepvraag

vVoorbeelden per soort
  • beknopte bijzinnen met een voltooid deelwoord (begint meestal met ge-, be-, ver- of ont-.)
Uit de wind gehouden kon hij de eindstreep halen.

  • beknopte bijzinnen met een onvoltooid deelwoord (het hele werkwoord +d +de (minder bekend).
Dromend van zijn vriendin liep hij tegen een lantaarnpaal.

  • beknopte bijzinnen met te + infinitief (hele werkwoord)
Na het gat ontdekt te hebben waarschuwde hij de dijkbewaking.


Het verzwegen onderwerp in de beknopte bijzin moet hetzelfde onderwerp zijn als in de hoofdzin!

Slide 7 - Tekstslide

Nieuwe lesstof

Slide 8 - Tekstslide

Wat 
Wat is 'wat' voor woordsoort in de zin 'Vertel ons eens wat over wat je met die wat hebt schoongemaakt?'

Slide 9 - Tekstslide

Wat weet je nog en wat weet je samen?

Slide 10 - Tekstslide

Groepsopdracht
Voorwaarde: 
- iedereen denkt eerst zelf na
- als echt niemand het weet, zoeken jullie informatie op
- je bent met elkaar in gesprek over de opgezochte lesstof
- je maakt samen een samenvatting van de opgezochte lesstof --> iedereen schrijft het op 
- één iemand maakt een foto en load deze in de volgende dia up.
- vul tijdens de instructie jouw  samenvatting aan met aantekeningen (in afkortingen)
Opdracht: 
1. Tot welke woordsoorten kan het woord 'wat' horen?


Slide 11 - Tekstslide

Groepsopdracht
  • vragend voornaamwoord
  • betrekkelijk voornaamwoord
  • betrekkelijk voornaamwoord met ingesloten antecedent
  • onbepaald voornaamwoord onbepaald hoofdtelwoord
  • (zelfstandig naamwoord de wat, de watten, het watje - (medisch) ongesponnen katoen of een synthetische vervanging daarvan bedoeld voor het aanbrengen op wonden)

Slide 12 - Tekstslide

Wat is 'wat' voor woordsoort in de zin 'Vertel ons eens wat over wat je met die wat hebt schoongemaakt?'
Vragend vnw
onbepaald
vnw
betrekkelijk vnw m.i.a.
zelfstandig nw

Slide 13 - Sleepvraag

Antwoord met uitleg
Wat is 'wat' voor woordsoort in de zin 'Vertel ons eens wat over wat je met die wat hebt schoongemaakt?'

Wat (?) is 'wat' voor woordsoort in de zin 'Vertel ons eens IETS over DATGENE WAT je met DE wat hebt schoongemaakt?'

Wat = vr. vnw. is 'wat' voor woordsoort in de zin 'Vertel ons eens wat = onbep. vnw.  over wat = betr. vnw. m.i.a. je met die wat = zn hebt schoongemaakt?'

Slide 14 - Tekstslide

Werk voor deze les + huiswerk:
  • je begrijpt de lesstof/theorie voldoende (je kunt het groene theorieblok uit je boek gebruiken als ondersteuning) 
  • je werkt in STILTE en je mag NIET PRATEN of OVERLEGGEN en geen vragen stellen
  • je bent echt aan het werk!
Klaar = in STILTE lezen

Pak je VIP en noteer:
In je schrift, met de hand een samenvatting schrijven van alle theorie Cursus 5 Grammatica § 8 WS De woordsoort van wat
+ Online, Cursus 5 Grammatica§ 8 WS De woordsoort van wat, opdracht 1 t/m 4 
+ geresette opdrachten Cursus 5 Grammatica § 6 en 7

Wat niet af is = huiswerk




Slide 15 - Tekstslide

Nieuwe lesstof
Vul je samenvatting aan met aantekeningen;
- gebruik afkortingen die je zelf kan herkennen
- gebruik cijfers als getallen (dus niet uitschrijven)
- spelling doet er nu even niet toe
- gebruik pijlen om verbanden aan te geven
- werk het thuis netjes uit

Slide 16 - Tekstslide

Wat als vragend vnw
Wat hebben je in de vakantie gedaan, Erik?
(begin van een vraag)

Frida kan niet bedenken wat de beste manier is om een backflip te leren.
(begin van een zin die van een vraag gemaakt is)

Let op: wat is geen vragend vnw als dit terugwijst naar een eerder genoemd woord.

Slide 17 - Tekstslide

Wat als betrekkelijk vnw
Tegenwoordig kun je bijna alles wat je niet weet, op internet vinden
(wat verwijst terug naar het onbepaald vnw alles)

Het leukste wat hij te vertellen had, wist ik al.
(wat verwijst terug naar het leukste (overtreffende trap))

Mijn buren zijn 60 jaar getrouwd, wat nu helaas niet groots gevierd kan worden.
(wat verwijst terug naar een hele zin)

In deze gevallen verwijst wat altijd terug naar iets wat eerder genoemd is. Dit noem je het ANTECEDENT.

Slide 18 - Tekstslide

Wat als betrekkelijk vnw m.i.a.
Wat Kees je vandaag over mij verteld heeft, moet je niet geloven.

Er is hier sprake van een betrekkelijk vnw met ingesloten antecedent. Waar wat naar terugverwijst kun je niet uit de zin halen. In dit geval kun je checken of het een betrekkelijk vnw is door wat te vervangen door datgene wat.

Slide 19 - Tekstslide

Wat als onbepaald vnw
Heb je nog wat (=iets) moois gekocht toen je op vakantie was?

Over lekker eten is wel vaker wat (=iets) te doen in de Griekse mythen.

Slide 20 - Tekstslide

Wat als onbepaald hoofdtelwoord
Vraag Ellen even of ze wat melk voor ons heeft.
Wat geeft een hoeveelheid aan, maar niet precies hoeveel. In dit geval bedoel je een beetje.

Let op: Het is geen onbepaald voornaamwoord. Het is wel vaag, maar wat heeft hier niet te betekenis van iets. Een telwoord staat meestal voor een zelfstandig naamwoord. In dit geval is dat melk.

Slide 21 - Tekstslide

Telwoorden
bepaald
onbepaald
hoofdtelwoord
precies aantal: 
acht, 2020, 1/8
onduidelijk aantal: 
veel/ vele, enkele, sommige, alle, wat
rangtelwoord
precieze plaats in de rij:
tweede, achtste


onduidelijke plaats in de rij:
laatste, middelste, zoveelste, hoeveelste

Slide 22 - Tekstslide

Benoem het woord wat:

Wat de boer niet kent, dat eet hij niet.
A
vragend vnw
B
betrekkelijk vnw
C
betrekkelijk vnw m.i.a.
D
onbepaald vnw

Slide 23 - Quizvraag

Benoem het woord wat:

Heb je nog wat kleingeld in je portemonnee?
A
vragend vnw
B
onbepaald hoofdtelwoord
C
onbepaald vnw
D
betrekkelijk vnw

Slide 24 - Quizvraag

Benoem het woord wat:

Monica, heb jij wat over voor de Hartstichting?
A
betrekkelijk vnw
B
betrekkelijk vnw m.i.a.
C
onbepaald vnw
D
onbepaald hoofdtelwoord

Slide 25 - Quizvraag

Werk voor deze les + huiswerk:
    Pak je VIP en noteer:
    In je schrift, met de hand een samenvatting schrijven van alle theorie Cursus 5 Grammatica § 8 WS De woordsoort van wat
    + Online, Cursus 5 Grammatica§ 8 WS De woordsoort van wat, opdracht 1 t/m 4 
    + geresette opdrachten Cursus 5 Grammatica § 6 en 7

    Verlengde instructie:
    Online, Cursus 5 Grammatica§ 8 WS De woordsoort van wat, opdracht 1 t/m 4 
    + geresette opdrachten Cursus 5 Grammatica § 6 en 7

    Klaar = in STILTE lezen
    Wat niet af is = huiswerk




    Slide 26 - Tekstslide

    Lesdoel

    Aan het einde van deze les:

    • kun je benoemen wanneer het woord 'wat' een vragend vnw, onbepaald vnw , betrekkelijk vnw, betrekkelijk vnw m.i.a. of een onbepaald hoofdtelwoord is;
    • heb je geoefend met vragend vnw, onbepaald vnw , betrekkelijk vnw, betrekkelijk vnw m.i.a. en onbepaald hoofdtelwoord.

    Blauw = kennis = kennen = leren
    Oranje = kunnen = oefenen met de kennis


    Slide 27 - Tekstslide

    Benoem het woord wat:

    De regering zal wel weten wat de beste oplossing is voor de feestdagen.
    A
    vragend vnw
    B
    betrekkelijk vnw
    C
    betrekkelijk vnw m.i.a.
    D
    onbepaald vnw

    Slide 28 - Quizvraag

    Benoem het woord wat:

    Dat is iets wat mij ook had kunnen overkomen.
    A
    onbepaald vnw
    B
    vragend vnw
    C
    betrekkelijk vnw
    D
    onbepaald hoofdtelwoord

    Slide 29 - Quizvraag

    Ik kan vaststellen tot welke woordsoort 'wat' behoort.

    😒🙁😐🙂😃

    Slide 30 - Poll

    Noteer twee dingen die je nu beter begrijpt.
    Noteer een ding dat je nog lastig vindt.

    Slide 31 - Open vraag

    Reflectie:
    Wat ging bij jou goed tijdens deze les?
    Wat kan nog iets beter? Hoe ga je dat verbeteren?

    Slide 32 - Open vraag

    Feedback:
    Wat vond je fijn/goed aan deze les?
    Wat zou je liever anders willen zien?

    Slide 33 - Open vraag