In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 30 min
Onderdelen in deze les
Lijdend voorwerp
Slide 1 - Tekstslide
Leerdoelen
Aan het eind van deze les...
Kan ik het lijdend voorwerp in een zin vinden
Slide 2 - Tekstslide
Filmpje NN
Slide 3 - Tekstslide
Zinsdelen
Alle zinnen bevatten een persoonsvorm, een (werkwoordelijk) gezegde en een onderwerp.
Veel zinnen hebben ook een lijdend voorwerp. Met het lijdend voorwerp gebeurt iets, het 'ondergaat' wat in het gezegde staat.
Slide 4 - Tekstslide
Lijdend voorwerp
Lijdend voorwerp (LV) komt voor in zinnen waarin iets/iemand iets 'overkomt' dus als het ware 'lijdt'.
Je vint het LV door de volgende vraag te stellen:
Wat/wie + PV + OW + andere werkwoorden?
Het antwoord op die vraag is het LV.
Niet elke zin heeft een lijdend voorwerp.
Een lijdend voorwerp begint nooit met een voorzetsel.
Dominic geeft een mooi cadeau aan Frédériqé.
De handeling is geven. Er wordt dus iets gegeven, namelijk een mooi cadeau. Dat mooie cadeau is dus het voorwerp (iets) dat de handeling ondergaat; dat pakje wordt weggegven.
PV = geeft
OW = Dominic (Wie geeft?)
WG = geeft (enige werkwoord)
LV = Wie/wat geeft Dominic? een mooi cadeau
Slide 5 - Tekstslide
Stappenplan
Onderstreep de persoonsvorm.
Verdeel de zin in zinsdelen.
Selecteer het onderwerp (o), het gezegde (wg) en het lijdend voorwerp (lv)
Ik / heb / een auto / gekregen / van mijn ouders.
OW = Ik
WG = heb gekregen
LV = een auto
Slide 6 - Tekstslide
LIJDEND VOORWERP
Tim | graaft | een kuil.
Wat graaft Tim? Tim graaft een kuil.
lijdend voorwerp = een kuil
voorbeeld 1
ow
wg
Slide 7 - Tekstslide
LIJDEND VOORWERP
Een speler | roept | de grensrechter.
Wie roept een speler? De speler roept de grensrechter.
lijdend voorwerp = de grensrechter
voorbeeld 2
ow
wg
Slide 8 - Tekstslide
LIJDEND VOORWERP
Elin | vertelt | een verhaal.
Wat vertelt Elin? Elin vertelt een verhaal.
lijdend voorwerp = een verhaal
voorbeeld 3
ow
wg
Slide 9 - Tekstslide
Let op!
Een zinsdeel met een voorzetsel kan geen lijdend voorwerp zijn.
Slide 10 - Tekstslide
Met wie of wat gebeurt iets in de zin? Schrijf het lijdend voorwerp op.
Bruno drinkt een glas water.
Slide 11 - Open vraag
Met wie of wat gebeurt iets in de zin? Schrijf het lijdend voorwerp op.
Mats roept zijn vader.
Slide 12 - Open vraag
Met wie of wat gebeurt iets in de zin? Schrijf het lijdend voorwerp op.
Zij heeft haar fiets uit de schuur gepakt.
Slide 13 - Open vraag
Met wie of wat gebeurt iets in de zin? Schrijf het lijdend voorwerp op.
Fred doet peper op zijn gebakken ei.
Slide 14 - Open vraag
Met wie of wat gebeurt iets in de zin? Schrijf het lijdend voorwerp op.
Op het feest hebben we gebak gegeten.
Slide 15 - Open vraag
Met wie of wat gebeurt iets in de zin? Schrijf het lijdend voorwerp op.
Dagmar heeft de regenjas aan de kapstok gehangen.
Slide 16 - Open vraag
Ontleed de volgende zin De leerlingen van klas 1MHD hebben van meneer De Vries een groot compliment gekregen. (kopieer de zin, ze een / tussen de zinsdeelstrepen en benoem daaronder de pv, het wg, het ow en het lv)
Slide 17 - Open vraag
Ontleed de volgende zin De musea medewerkers kregen een mooi kerstpakket van de baas.
Slide 18 - Open vraag
Ontleed de volgende zin De kinderen hebben hun tekening aan de juf van groep 4 getoond.
Slide 19 - Open vraag
Ontleed de volgende zin De oude mensen zouden een hoop lawaai in het bejaardentehuis hebben gemaakt.
Slide 20 - Open vraag
Ontleed de volgende zin Ik heb mijn vrouw beloofd het huis op te ruimen.
Slide 21 - Open vraag
Ontleed de volgende zin De aanvoerder van het voetbalteam moet zijn vaantje geven aan de aanvoerder van de tegenstander.