Werkwoorden Lowan Kleding

• Nederlands
• Voortgezet speciaal onderwijs
• Leerroute 1

Werkwoorden

Lowan Kleding

zwemmen

hebben

zwemmen

ik zwem

jij ?

hij zwemt

zij zwemt

wij ?

jullie zwemmen

zij zwemmen

hebben

ik heb

jij ?

hij ?

zij heeft

wij hebben

jullie ?

zij ?

gooien

springen

gooien

ik gooi

jij gooit

hij ?

zij gooit

wij ?

jullie gooien

zij gooien

springen

ik ?

jij springt

hij ?

zij springt

wij ?

jullie springen

zij springen

aantrekken

zien

aantrekken

ik trek aan

jij ?

hij trekt aan

zij trekt aan

wij ?

jullie trekken aan

zij ?

zien

ik zie

jij ziet

hij ziet

zij ?

wij ?

jullie zien

zij zien

kopen

( op school )       zijn

kopen

ik koop

jij koopt

hij ?

zij ?

wij ?

jullie kopen

zij kopen

zijn

ik ben

jij bent

hij ?

zij ?

wij zijn

jullie ?

zij zijn

rennen

uittrekken

rennen

ik ren

jij rent

hij ?

zij rent

wij ?

jullie rennen

zij rennen

uittrekken

ik ?

jij trekt uit

hij trekt uit

zij ?

wij trekken uit

jullie trekken uit

zij ?

ik

1. zwem
2. zwemt

ik

1. gooit
2. gooi

ik

1. trekken uit
2. trek uit

ik

1. ben
2. zijn

jij

1. springt
2. spring

jij

1. trekken aan
2. trekt aan

jij

1. trekt uit
2. trekken uit

jij

1. rent
2. ren

hij

1. hebben
2. heeft

hij

1. zie
2. ziet

wij

1. hebben
2. hebt

wij

1. gooit
2. gooien

jullie

1. trekken aan
2. trek aan

Opdracht bij de spinner:

Noem de juiste vorm van het werkwoord!

Docent noemt:

ik of jij, hij, zij, wij, jullie, zij.