Vergelijking: net zo als, even … als, in vergelijking met, meer / groter dan
– Jolanda verdient minder geld dan ik.
Doel - middel: waarmee, zodat, om ... te, door middel van, met behulp van
– Om mijn eindexamen te halen, zal ik nog veel moeten oefenen met schrijven. doel: eindexamen halen. middel: veel oefenen met schrijven
Voorwaarde: als ... (dan), indien
– Als Jeroen nu vertrekt, komt hij nog net op tijd voor de trein.
Jeroen wil de trein halen. Voorwaarde is: hij moet nu vertrekken.