Mondeling Nederlands V6

Mondeling Literatuur
TW3 
1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 5

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 80 min

Onderdelen in deze les

Mondeling Literatuur
TW3 

Slide 1 - Tekstslide

Voorbereiden mondeling
1. Korte uitleg mondeling
2 Leerdoelen bespreken
3. Welke bronnen kun je raadplegen?
4. Literaire begrippen

Aan de slag:
4. Schematisch overzicht maken van je boeken
5. Werken aan je balansverslag

Slide 2 - Tekstslide

1. korte uitleg mondeling 
  • 20% PTA
  • 20 minuten 
  • Onderwerp:  gelezen werken van je literatuurlijst (12 boeken)

Slide 3 - Tekstslide

2. Leerdoelen mondeling
  • De kandidaat kan beargumenteerd verslag uitbrengen van zijn leeservaringen met een aantal door hem geselecteerde literaire werken.
    De werken zijn oorspronkelijk geschreven in de Nederlandse taal. 
  • De kandidaat kan literaire tekstsoorten herkennen en onderscheiden, en literaire begrippen hanteren in de interpretatie van literaire teksten. 
  • De kandidaat kan een overzicht geven van de hoofdlijnen van de
    literatuurgeschiedenis, en de gelezen literaire werken plaatsen in dit historisch
    perspectief. 

Slide 4 - Tekstslide

Zeg niet tijdens het mondeling:
'Het is al zo lang geleden dat ik dit boek heb gelezen.'

Daarom heb je analyses gemaakt!

Slide 5 - Tekstslide

3. Bronnen ter voorbereiding
- Informatie over het boek
* Lexicon van literaire werken: rode klappers in de mediatheek. Je mag hier kopieën uit maken
* Je eigen aantekeningen
- Informatie over schrijver
* www.dbnl.org
* website van de schrijver zelf
- Recensies en interviews: 
LiteRom  (dit werkt alleen als je in je schoolaccount bent ingelogd) 

Slide 6 - Tekstslide

Welke literaire begrippen zijn belangrijk op je mondeling?

Slide 7 - Open vraag

4. De literaire begrippen
Nieuw Nederlands Literatuur behandelt deze uitgebreid
in cursus 1

Slide 8 - Tekstslide

Welk perspectief is het meest objectief?
A
Ik-perspectief
B
Hij/zij-perspectief
C
Wisselend hij/zij-perspectief
D
Auctoriaal perspectief

Slide 9 - Quizvraag

Een subjectief perspectief is ook altijd een onbetrouwbaar perspectief
A
Waar
B
Onwaar

Slide 10 - Quizvraag

Wat houdt een 'alwetend/ auctoriaal perspectief' in ?
A
Dat de personages alles weten
B
Dat er een verteller is die alles weet

Slide 11 - Quizvraag

Een personaal perspectief is hetzelfde als
A
Een ik-vertelwijze
B
Een hij/zij-vertelwijze

Slide 12 - Quizvraag

Slide 13 - Tekstslide

Een hoofdpersoon wordt ook wel een ....... genoemd
A
Karakter
B
Type
C
Karikatuur

Slide 14 - Quizvraag

Personages
- hoe zien ze eruit?
- wat doen ze of wat doen ze juist niet? 
- wat weet je over hun karakter?
- welke relaties heeft het personage met de andere personen?

twee soorten personages:
- round (je weet alles: het personage maakt een ontwikkeling door)
- flat (je weet slechts een klein gedeelte, dit personage speelt een bijrol 

Slide 15 - Tekstslide

Vervolg personages
- welk probleem heeft de hoofdpersoon?
- hoe gaat hij met dit probleem om?

- kijk naar je gelezen boeken
- zijn er personages die overeenkomsten vertonen? (misschien worstelen ze wel met dezelfde problemen)
- gaan ze op dezelfde manier met de problemen om?
- wat valt nog meer op?

Slide 16 - Tekstslide

Wat betekent het literaire begrip 'motto'?
A
Een kort stukje aan het begin van het boek
B
Een kort stukje aan het eind van het boek
C
De reden waarom het boek geschreven is
D
Aan wie het boek is opgedragen

Slide 17 - Quizvraag

Slide 18 - Tekstslide

Ruimte (en handeling)

Onder de ruimte verstaan we niet alleen de plaats van handeling, maar ook het weer, seizoen, verleden en toekomst. 
De ruimte zorgt voor sfeer en spanning. Past de ruimte bij de handeling dan spreek je van overeenkomst tussen ruimte en handeling. Omgekeerd spreek je van contrast tussen ruimte en handeling.

Beschrijf hoe de ruimte het verhaal beïnvloedt. Vraag je eens af wat er zou veranderen als je het verhaal in een ander land of in een andere tijd zou plaatsen.

Slide 19 - Tekstslide

VERHAALOPBOUW 
1 Wanneer een verhaal netjes aan het begin begint, wordt dit ab ovo genoemd.
Als lezer krijg je in zo’n geval een inleiding op het verhaal, je maakt kennis met de personages en hun omstandigheden en ook met de toestand (fysiek en psychologisch) waarin deze personages zich bevinden.

2 Wanneer je in het midden van een verhaal begint, weet je nog niets van de personen, wat er vooraf is gegaan, enz. Zo’n begin wordt in medias res genoemd.

​3 Je kunt ook beginnen bij het einde en van daaruit terugblikken. Dit wordt post partum genoemd. Een gebeurtenis uit het heden confronteert de hoofdpersoon dan vaak met een onverwerkt stuk verleden waar hij in de loop van het verhaal steeds verder induikt.

Slide 20 - Tekstslide

vervolg opbouw
-  heeft je boek hoofdstukken?
-  zijn er hoofdstuktitels of nummers?
-  hebben de titels betekenis?
-  heeft je boek en open eind of gesloten eind (sprookje)

tijd heeft ook met opbouw te maken:
- is het chronologisch opgebouwd?
- zijn er tijdssprongen? (flashbacks of flashforward)
- etc.

Slide 21 - Tekstslide

Als iemand een boek over zijn eigen leven heeft geschreven, dan is het een...
A
biografie
B
autobiografie

Slide 22 - Quizvraag

Wat betekent het literaire begrip 'thema'?
A
Het onderwerp waar het boek over gaat
B
Het genre waar het boek bij hoort
C
Het idee of de bedoeling achter een boek/verhaal

Slide 23 - Quizvraag

Slide 24 - Tekstslide

Wat is waar?
A
Het thema versterkt de motieven
B
De motieven versterken het thema

Slide 25 - Quizvraag

Wat betekent het literaire begrip 'motief'?
A
Dat iemand iets gedaan heeft in het verhaal met een reden
B
Iets wat vaak terugkomt in het verhaal
C
Een structuur die het verhaal aanhoudt
D
Een reden waarom het boek is geschreven

Slide 26 - Quizvraag

Wanneer is literatuur literatuur?

Slide 27 - Woordweb

Kenmerken literatuur
1. Zet aan het denken
2. Is taboedoorbrekend
3. Literaire kunstgrepen
4. (Artistieke) erkenning
5. Vernieuwend

Slide 28 - Tekstslide

Wat betekent intertekstualiteit?

Slide 29 - Open vraag

Aan de slag!

Slide 30 - Tekstslide

Vul het overzicht in
In classroom heb ik een document gedeeld, waarop je voor jezelf een overzicht kunt maken van de gelezen boeken. 

De belangrijkste literaire begrippen heb je zo meteen op een rijtje.              




Slide 31 - Tekstslide

Vergelijken

  • Wat zijn de thema’s, hoe zijn ze uitgewerkt, is er overeenkomst, zijn er tegenstellingen? 

  • Kijk ook naar de andere literaire begrippen (perspectief, tijd, ruimte, personages, stijl, opbouw enzovoorts). Zijn er overeenkomsten of juist grote verschillen te ontdekken tussen de boeken? 


Slide 32 - Tekstslide

Balansverslag
  • Werk nu alles uit in het balansverslag: zie Classroom
  • Dit is de basis voor je mondeling


Slide 33 - Tekstslide

Op dit moment vragen?

Slide 34 - Woordweb