Aanwijzend voornaamwoord

Welkom in deze les!




Pak je leesboek      Leg je                                                     spullen klaar





 

telefoon in de tas                
                                     
1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolISKvmbo kLeerjaar 1

In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Welkom in deze les!




Pak je leesboek      Leg je                                                     spullen klaar





 

telefoon in de tas                
                                     

Slide 1 - Tekstslide

Aanwijzend voornaamwoord
Na de les:
  • weet je wat een aanwijzend voornaamwoord is
  • ken je voorbeelden van een aanwijzend voornaamwoord
  • weet je wanneer je een aanwijzend voornaamwoord moet gebruiken

Slide 2 - Tekstslide

Het aanwijzend voornaamwoord
Het aanwijzend voornaamwoord wijst iets of iemand aan.

Een aanwijzend voornaamwoord kan in plaats van het  lidwoord staan. 
Het aanwijzend voornaamwoord  staat voor het zelfstandig naamwoord. (de leerling -> die leerling, deze leerling)



 

Bij een het-woord gebruik je altijd dat of dit.
Bij een de-woord gebruik je altijd die of deze.

Slide 3 - Tekstslide

Aanwijzend voornaamwoord
Een aanwijzend voornaamwoord geeft precies aan wie of wat je bedoelt.

Die computer
Deze tafel
Dat boekje
Dit kopje

Slide 4 - Tekstslide

voorbeelden
de jongen -    deze / die jongen
de avond -     deze / die avond
het meisje -    dit / dat meisje
het huis -        dit / dat huis

Bij een het-woord gebruik je altijd dat of dit.
Bij een de-woord gebruik je altijd die of deze.

Slide 5 - Tekstslide

Ver weg of dichtbij:
Wanneer iets dichtbij ligt, gebruik je het aanwijzend voornaamwoord deze (bij een de-woord) of 
                                    dit (bij een het-woord).


Wanneer iets verder weg ligt, gebruik je het aanwijzend voornaamwoord die (bij een de-woord) of 
                                    dat (bij een het-woord)..

Slide 6 - Tekstslide

Een aanwijzend voornaamwoord wijst naar:
A
Dingen
B
Mensen

Slide 7 - Quizvraag

Wat is een aanwijzend voornaamwoord?
A
die, dit
B
jouw, mijn
C
ik, jij

Slide 8 - Quizvraag

"Waarom" is een aanwijzend voornaamwoord
A
juist
B
onjuist

Slide 9 - Quizvraag

Wat is GEEN aanwijzend voornaamwoord
A
Dat
B
Daar
C
Dit
D
Deze

Slide 10 - Quizvraag

Wat is het aanwijzend voornaamwoord?
Zie je die jongen daar?
A
Zie
B
je
C
die
D
daar

Slide 11 - Quizvraag

Welk aanwijzend voornaamwoorden zijn goed?

A
die pen
B
deze pen
C
dit pen
D
dat pen

Slide 12 - Quizvraag

Welke aanwijzende voornaamwoorden zijn goed?

A
die pen
B
deze pen
C
dit pen
D
dat pen

Slide 13 - Quizvraag

Welk aanwijzend voornaamwoord is goed?
A
dit potlood
B
deze potlood
C
die potlood
D
dat potlood

Slide 14 - Quizvraag

Welke aanwijzende voornaamwoorden zijn goed?
A
dit potlood
B
deze potlood
C
die potlood
D
dat potlood

Slide 15 - Quizvraag

Welke aanwijzende voornaamwoorden zijn goed?
A
dit potlood
B
deze potlood
C
die potlood
D
dat potlood

Slide 16 - Quizvraag

Welk aanwijzend voornaamwoord is goed?
A
Deze vaccinatie
B
Dit vaccinatie

Slide 17 - Quizvraag

Welk aanwijzend voornaamwoord is goed?
A
Deze virus
B
Dat virus

Slide 18 - Quizvraag

Aanwijzend voornaamwoord
We hebben ... auto gewassen.
A
die
B
dit
C
deze
D
dat

Slide 19 - Quizvraag

Aanwijzend voornaamwoord
Ik heb ... bericht niet gelezen.
A
die
B
dit
C
deze
D
dat

Slide 20 - Quizvraag

Waar staat een aanwijzend voornaamwoord?
A
Mijn boek
B
Welke jongen
C
Mag ik naar huis?
D
Die docent

Slide 21 - Quizvraag

Waar staat een aanwijzend voornaamwoord?
A
Dat grapje
B
Haar schoenen
C
Wat eten wij?
D
Hoe gaat het?

Slide 22 - Quizvraag

Kies het juiste aanwijzend voornaamwoord.
.... onderbroek
A
Deze
B
Dit

Slide 23 - Quizvraag

Wat is het aanwijzend voornaamwoord in de zin:

Van wie is die jas?
A
die
B
jas
C
van
D
is

Slide 24 - Quizvraag

Wat is het aanwijzend voornaamwoord in de zin:

Deze broek is te groot.
A
broek
B
te
C
deze
D
groot

Slide 25 - Quizvraag

Wat is het aanwijzend voornaamwoord in de volgende zin:
In deze klas zitten slimme leerlingen.
A
In
B
deze
C
klas
D
zitten

Slide 26 - Quizvraag

Heb jij die nieuwe docent al gezien?
Wat is het aanwijzend voornaamwoord?
A
heb
B
jij
C
die
D
al

Slide 27 - Quizvraag

Deze, die, dat en dit zijn aanwijzende voornaamwoorden.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 28 - Quizvraag

Als iets verder weg is, welke aanwijzende voornaamwoorden gebruik ik dan?

Slide 29 - Open vraag

Als iets dichtbij is, welke aanwijzende voornaamwoorden gebruik ik dan?

Slide 30 - Open vraag

Welk aanwijzende voornaamwoorden ken jij?

Slide 31 - Open vraag

Maak zelf een zin met een aanwijzend voornaamwoord.

Slide 32 - Open vraag

Maak zelf een zin met een aanwijzend voornaamwoord dat iets dichtbij aangeeft.

Slide 33 - Open vraag

Maak zelf een zin met een aanwijzend voornaamwoord dat iets veraf aangeeft.

Slide 34 - Open vraag

Wat zijn de aanwijzende voornaamwoorden in deze zin?
Ik weet dat dit boek in deze kast staat.

Slide 35 - Open vraag

Aanwijzend voornaamwoord
  • weet je wat een aanwijzend voornaamwoord is?
  • ken je voorbeelden van een aanwijzend voornaamwoord?
  • weet je wanneer je een aanwijzend voornaamwoord moet gebruiken?

Slide 36 - Tekstslide

even oefenen
Maak de volgende oefeningen:
Disk: Grammatica
9.1 zin 3,4,6,


Klaar? Stillezen

Slide 37 - Tekstslide