JCL lesbrief kopen en werken 2

kiezen
1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

kiezen

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen
  • Je kunt een cirkeldiagram aflezen
  • je kunt een budgetlijn tekenen
  • je kunt de vergelijking van de budgetlijn opstellen
  • je kunt uitleggen waardoor de budgetlijn kan verschuiven en welke kant deze op verschuift

Slide 2 - Tekstslide

Programma


bespreken opdracht 1.3 en 1.7a
Uitleg budgetlijn
Opgaven maken 1.8 en 1.9 , bouwsteen 1.1
Afsluiting: wat heb je geleerd? 

Slide 3 - Tekstslide

Tijn krijgt €10 per week zakgeld, Britt krijgt €35 per maand zakgeld.
Maak de volgende vragen binnen 3 minuten in tweetallen in jullie schriften:

1. Bereken hoeveel Tijn per maand krijgen.
2. Bereken hoeveel Britt per week krijgen.

  • Tijn krijgt €10 x 52 : 12= €43,33
  • Britt krijgt €35 x 12 : 52= €8,08
timer
2:00

Slide 4 - Tekstslide

Als je bedragen moet omrekenen, reken je altijd eerst om naar een jaar.

Slide 5 - Tekstslide


Inflatie? Zak- en kleedgeld omhoog! 
Onderhandelen
Met inflatie bedoelen we dat de gemiddelde prijsstijging van producten stijgen. Hierdoor kun je steeds minder kopen voor je euro's. 
Inflatie wordt vaak uitgedrukt in een percentage. "De inflatie is 5%" wil zeggen dat de prijzen met gemiddeld 5% zijn gestegen.
Om toch net zoveel te kunnen kopen heb je 5% meer zak- en kleedgeld nodig.= koopkrachtbehoud

Slide 6 - Tekstslide

Uitleg
Pak pen & papier om aantekeningen te maken.

Slide 7 - Tekstslide

Budgetlijn
De verschillende combinaties van twee bestedingsmogelijkheden bij een bepaald budget

Budgetlijn geeft de bestedingsruimte van de consument weer

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Video

Budgetlijn tekenen
Voor het tekenen van een budgetlijn gebruik je het onderstaande stappenplan:




1. Teken een assenstelsel met op de y- as de prijs en op de x- as de gevraagde hoeveelheid. (benoem de assen!)
2. Bereken hoeveel je van product Y kunt kopen wanneer je je gehele budget aan product Y zou uitgeven (x =0)
3. Bereken hoeveel je van product X kunt kopen wanneer je je gehele budget aan product X zou uitgeven (y =0)
4. Teken met potlood de punten in de grafiek en trek daartussen een rechte lijn, zet bij de lijn het opdrachtnummer (bijv 1a)

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

Zelf aan de slag!   
Iedereen:
Maken: de vragen 1.8 tot en met 1.9
nakijken opdracht 1.1. tm 1.7 


Klaar?:
maken bouwsteen 1.1
lezen en maken: paragraaf 1.2 en maken 1.8 en 1.9
rood = Iedereen is stil
  

oranje = Je de docent een vraag stellen


groen = Je mag met elkaar fluisterend 
overleggen
timer
10:00

Slide 19 - Tekstslide

Huiswerk: 
volgende les
doornemen paragraaf 1.2
maken opdracht 1.8 en 1.9 
en bouwsteen 1.1
Pak je agenda!!

Slide 20 - Tekstslide

Lesdoelen
  • Je kunt een cirkeldiagram aflezen
  • je kunt een budgetlijn tekenen
  • je kunt de vergelijking van de budgetlijn opstellen
  • je kunt uitleggen waardoor de budgetlijn kan verschuiven en welke kant deze op verschuift

Slide 21 - Tekstslide

Als er inflatie(stijgend prijspeil) is wat zal er dan met de budgetlijn gebeuren?
A
Verschuift naar links
B
Verschuift naar rechts
C
Blijft gelijk

Slide 22 - Quizvraag

Welke stellingen zijn (on)juist?
Stelling 1: Het budget is gestegen
Stelling 2: De prijs van CD's is gedaald
A
1 is juist, 2 is onjuist
B
1 en 2 zijn juist
C
1 is onjuist, 2 is juist
D
beide zijn onjuist.

Slide 23 - Quizvraag

Stelling: Als een budgetlijn niet veranderd betekent dit altijd dat de prijzen ook niet zijn veranderd.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 24 - Quizvraag




Fijne dag!

Slide 25 - Tekstslide

Bram krijgt €10 zakgeld per week. Hoeveel is dat per maand?
A
€10
B
€43,33
C
€40
D
€41,42

Slide 26 - Quizvraag

De contributie voor de voetbalclub kost € 95 per jaar. Hoeveel is dat per week?
A
€ 1,79
B
€ 1,83
C
€ 7,30
D
€ 7,92

Slide 27 - Quizvraag

Fam. de Boer ontvangt € 197,51 kinderbijslag per kwartaal. Hoeveel is dit per jaar?
A
€ 592,53
B
€ 790,04
C
€ 263,35
D
€2370,12

Slide 28 - Quizvraag

voorbeeld 1

Je krijgt € 6,- zakgeld per week. Hoeveel is dit per maand?

Stappen:
  1. Eerst reken je het weekbedrag om naar een jaarbedrag:                                        € 6 x 52 = € 312.
  2. Dan reken je het jaarbedrag om naar het maandbedrag:                                        € 312 : 12 = € 26.

Slide 29 - Tekstslide

voorbeeld 2

Je krijgt € 30,- zakgeld per maand. Hoeveel is dit per week?

Stappen:
  1. Eerst reken je het maandbedrag om naar een jaarbedrag:                                        € 30 x 12 = € 360.
  2. Dan reken je het jaarbedrag om naar het weekbedrag:                                           € 360 : 52 = € 6,92.

Slide 30 - Tekstslide

voorbeeld 3

Peter moet € 55,- wegenbelasting per kwartaal betalen. Hoeveel is dit per maand?

Stappen:
  1. In een kwartaal zitten 3 maanden.
  2. € 55 : 3 = € 18,33 per maand.


Slide 31 - Tekstslide

Geld

Slide 32 - Tekstslide

Opgave 1.3
  • a
  • b
  • c
  • d  

Slide 33 - Tekstslide

We gaan samen een voorbeeld opgave maken
Menno krijgt maandelijks € 50 lunchgeld van zijn ouders.
Hij kiest tussen een maaltijd bij de Mac voor € 10 per keer, of een broodje in de schoolkantine voor € 2,50 per keer.
A) Teken de budgetlijn van Menno en maak de formule van de lijn. Zet de Mac op de horizontale as.
B) Hoe verandert de getekende budgetlijn als de schoolkantine de prijs van een broodje naar € 3,00 verhoogd?
C) Menno's budget wordt 60 euro. Het kantinebroodje is weer € 2,50. Teken de verschuiving van de budgetlijn.

Slide 34 - Tekstslide

Toets tips

  • Denk eraan dat je altijd de berekening opschrijft!
  • Schrijf altijd een antwoord op!
  • Bij een meerkeuzevraag altijd een HOOFDLETTER
  • Denk aan de rekenregels (€ teken en % teken)
  • Rond je antwoord af op twee decimalen
  • Tip: Herhaal de vraag in het antwoord zodat je zo volledig mogelijk antwoord geeft!



Slide 35 - Tekstslide