Herhalingsles

Herhalingsles
1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Herhalingsles

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan wij/jullie vandaag doen? 
  • We gaan eerst even de regels en afspraken bespreken. 
  • Jullie krijgen een herhalingsles van spelling van de blokken 4 en 5. 
  • Jullie gaan de samenvatting leren. 
  • Jullie gaan de oefentoets maken en nakijken. 
  • Klaar? Dan ga je de extra oefenbladen maken. 

Slide 2 - Tekstslide

Afspraken en regels 
Je bent op tijd in de les!
Telefoon thuis of in de kluis!
Opgeladen Chromebook
1e keer waarschuwing --> 2e keer strafwerk --> 3e keer nablijven
Geen kauwgom of snoep --> nu kan het nog in de prullenbak
Je mag een slokje water drinken, maar vraag eerst even om toestemming --> flesje water zit in je tas.
Als er iemand aan het woord is, zijn jullie stil!
Wij letten op ons volume 

Slide 3 - Tekstslide

Spelling - blok 4 
  • Persoonsvorm verleden tijd
  •  't kofschip 
  • Voltooid deelwoord 
  • Meervouden van zelfstandige naamwoorden 
  • de g-klank 

Slide 4 - Tekstslide

Persoonsvorm verleden tijd
Je hebt geleerd dat een zin in de tegenwoordige tijd of in de verleden tijd kan staan. Aan de persoonsvorm zie je in welke tijd de zin staat.

klankveranderende werkwoorden--> werkwoorden waarbij de klank verandert als je het werkwoord in een andere tijd zet.
Bijvoorbeeld: mijn cavia slaapt de hele dag --> mijn cavia sliep de hele dag.
klankvaste werkwoorden--> werkwoorden waarbij de klank niet verandert als je de persoonsvorm in een andere tijd zet. Je spelt de persoonsvorm in de verleden tijd als volgt: ik-vorm + de(n) --> struikelen --> ik struikelde (ev) --> wij struikelden (mv) of ik- vorm + te(n) --> poetsen --> ik poetste (ev) --> wij poetsten (mv)

Slide 5 - Tekstslide

't kofschip 
Als je niet goed kunt horen hoe je de persoonsvorm in de verleden tijd moet schrijven, gebruik je het volgende hulpmiddel: ’t kofschip.
Stap 1: kijk naar de stam van het werkwoord (hele werkwoord - en).
Stap 2: kijk naar de laatste letter van de stam.
Stap 3: staat die letter in 't kofschip? Dan eindigt het op -te(n). Staat die letter niet in 't kofschip? Dan eindigt het op -de(n). 
Bijvoorbeeld: fietsen → stam: fiets (wel 't kofschip) → fietste. 

Slide 6 - Tekstslide

Wat is de verleden tijd van het werkwoord "zingen"?
A
Zingde
B
Zong
C
Zingte
D
Zing

Slide 7 - Quizvraag

Is het werkwoord "poetsen" klankvast of klankveranderend?
A
Klankvast
B
Klankveranderend

Slide 8 - Quizvraag

Wat is de verleden tijd van "vissen"?
A
Visde
B
Vissten
C
Viss
D
Viste

Slide 9 - Quizvraag

Voltooid deelwoord 
Een voltooid deelwoord is een woord waarmee je aangeeft dat iets al gebeurd is.
Heel veel voltooide deelwoorden beginnen met ge-, be-, ver-, ont- of her-. --> gefietst, bedacht, verveeld, ontdekt, herkend.
Vaak kun je niet horen hoe je het voltooid deelwoord spelt. Het voltooid deelwoord eindigt op een t-klank, maar je schrijft soms een t en soms een d. Ook hiervoor gebruik je het hulpmiddel ’t kofschip.
Stap 1: kijk naar de stam van het werkwoord (hele werkwoord - en).
Stap 2: kijk naar de laatste letter van de stam.
Stap 3: staat die letter in 't kofschip? Dan eindigt het op -t. Staat die letter niet in 't kofschip? Dan eindigt het op -d.
Bijvoorbeeld: verwennen --> stam: verwenn (niet in 't kofschip) --> verwend
missen --> stam: miss (wel in 't kofschip) --> gemist 

Slide 10 - Tekstslide

Wat is een voltooid deelwoord?
A
Een werkwoord in de tegenwoordige tijd
B
Een werkwoord waarmee je aangeeft dat iets al gebeurd is
C
Een werkwoord dat eindigt op -en
D
Een werkwoord dat begint met 't kofschip?

Slide 11 - Quizvraag

Welke van deze woorden is een voltooid deelwoord?
A
Lopen
B
Liep
C
Gelachen
D
Lachen

Slide 12 - Quizvraag

Welk voltooid deelwoord is juist gespeld?
A
Herkent
B
Herkend
C
Herkende
D
Herken

Slide 13 - Quizvraag

Wat is het voltooid deelwoord van "werken"?
A
Gewerkt
B
Werkd
C
Gewerkd
D
Gewerkt

Slide 14 - Quizvraag

Wat is de juiste spelling van het voltooid deelwoord van "verwennen"?
A
Verwend
B
Verwent
C
Verwenned
D
Verwende

Slide 15 - Quizvraag

Wat is de juiste spelling van het voltooid deelwoord van "leren"?
A
Geleert
B
Geleerd
C
Leerden
D
Lering

Slide 16 - Quizvraag

Meervoud van zelfstandige naamwoorden 
Zelfstandige naamwoorden --> Woorden voor mensen, dieren en dingen noem je zelfstandige naamwoorden.
  • Woorden die eindigen op a - i - o - u - y krijgen +'s --> 
opa - opa's
  • Woorden die eindigen op ee krijgen +ën --> ree - reeën
  • Een woord dat eindigt op een s, krijgt meestal een z  --> huis - huizen
  • Een woord dat eindigt op een f, krijgt meestal een v  --> staaf - staven 
  • Sommige krijgen +eren --> kind - kinderen

Slide 17 - Tekstslide

G-klank (g, gg of ch)
Bij woorden met een g-klank hoor je niet altijd hoe je ze moet spellen. Deze klank wordt verschillend geschreven. Kijk maar naar de volgende woorden: liggen, kuchen
De spelling van deze woorden moet je uit je hoofd leren.

Slide 18 - Tekstslide

Spelling - blok 5 
  • Voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord
  • Korte en lange klanken
  • Bezitsvorm 
  • Getallen 


Slide 19 - Tekstslide

Voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord
Je kunt een voltooid deelwoord gebruiken als bijvoeglijk naamwoord.
Bijvoorbeeld: Is mijn spijkerbroek al gewassen? –>De gewassen spijkerbroek.

Als je aan het einde van de klankgroep een korte klank hoort, dan komt er een medeklinker (b, c, d, f, g, h, j, k, l, m, n, p, q, r, s, t, v, w, x, y en z) bij als je het woord schrijft. Dit geldt ook voor het voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord. --> De voorbijganger heeft de man gered. –> De geredde man.
Als je een lange klank aan het einde van een klankgroep hoort, dan laat je een klinker (a, e, i, o en u) weg als je het woord schrijft. Dit geldt ook voor het voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord.
Je hebt het geld goed besteed. – Het goed bestede geld.

Slide 20 - Tekstslide

Welke zin gebruikt het voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord?
A
Ik heb mijn kamer opgeruimd.
B
Hij had zich vergist.
C
De opgeruimde kamer zag er netjes uit.
D
Ik heb het boek gelezen.

Slide 21 - Quizvraag

Wat is de juiste spelling in deze zin?
“De man is gered.” → De ______ man keek verbaasd.
A
Gered
B
Gerette
C
Gereede
D
Geredde

Slide 22 - Quizvraag

Wat is de juiste spelling in deze zin?
“Zij heeft het geld goed besteed.” → Het ______ geld is weg.
A
Besteedde
B
Besteedte
C
Bestede
D
Bestedde

Slide 23 - Quizvraag

Voltooide deelwoorden -en 
Sommige voltooide deelwoorden eindigen op -en. Het bijvoeglijk naamwoord schrijf je dan precies zo.
Bijvoorbeeld: 
Ik heb een taart gebakken. –> De gebakken taart.

Slide 24 - Tekstslide

Bezitsvorm
1a) ik leen vaak de kleren van mijn zusje → 1b) ik leen vaak mijn zusjes kleren.
2a) mijn oma vraagt naar het rapport van mijn broer → 2b) mijn oma vraagt naar mijn broers rapport.

In alle zinnen wordt uitgelegd dat iets van iemand is. 
In zin 1a en 2a wordt gezegd: de kleren van mijn zusje en het rapport van mijn broer. Dit kun je ook anders zeggen (zin 1b en 2b): mijn zusjes kleren en mijn broers rapport. Dit noem je de bezitsvorm.



Slide 25 - Tekstslide

Bezitsvorm (2) 
Hoe spel je de bezitsvorm?

  • Zet een s achter het zelfstandig naamwoord.
  • Spel ’s als het zelfstandig naamwoord eindigt op a, i, y, o of u.
  • Spel ’s als het zelfstandig naamwoord eindigt op een e die klinkt als ee.
  • Schrijf alleen als het zelfstandig naamwoord eindigt op een sisklank.



Slide 26 - Tekstslide

Wat is de bezitsvorm van deze zin?
“De fiets van mijn vader staat in de schuur.”
A
Vader fiets
B
Vader zijn fiets
C
Mijn vader fiets
D
Mijn vaders fiets

Slide 27 - Quizvraag

Welke van deze zinnen gebruikt de bezitsvorm correct?
A
Mijn vriend zijn jas ligt daar
B
Mijn vriend zijn's jas ligt daar
C
Mijn vriend's jas ligt daar
D
Mijn vriends z'n jas ligt daar

Slide 28 - Quizvraag

Wanneer schrijf je ’s in plaats van s?
A
Als het woord op een medeklinker eindigt
B
Als het woord eindigt op a, i, y, o of u
C
Als het een meervoudsvorm is
D
Als het woord op een stomme e eindigt

Slide 29 - Quizvraag

Wat is de juiste bezitsvorm van Thomas?
A
Thomas' jas
B
Thomas's jas
C
Thomass jas
D
Thomas jas

Slide 30 - Quizvraag

Getallen 
In teksten gebruik je meestal geen cijfers, maar schrijf je getallen voluit.
Bijvoorbeeld: 
1. Op de tweede dag van de vakantie had ik al heimwee.
2. In de jaren tachtig was hiphop sterk in opkomst.
Op deze regel zijn een paar uitzonderingen.
  • Bij maten en gewichten zijn cijfers soms overzichtelijker. --> In het recept staat dat we 25 gram suiker moeten toevoegen.
  • Grote, ingewikkelde getallen schrijf je meestal in cijfers.
  • Voor of na cijfers en getallen kom je soms speciale tekens en afkortingen tegen, zoals €, %, kg of cm. In een tekst schrijf je deze voluit: euro, procent, kilo of centimeter.



Slide 31 - Tekstslide

Verwerkingsquiz 
joinmyquiz.com 

Slide 32 - Tekstslide

Aan de slag! 
  • Je hebt de opdrachten uit je boek gemaakt. 
  • Je gaat de samenvatting leren. 
  • Je gaat de oefentoets maken en nakijken. 
  • Klaar?  Dan ga je de extra oefenbladen maken. 
  • Klaar? Dan ga je aan Numo werken. 

Slide 33 - Tekstslide