week 12 lesson 2 5 presentaties + catch up

Welcome!
LessonUp class: 1v3: log in with google, enter class code:   tmnjt
  

Today's class: Catch Up
1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Welcome!
LessonUp class: 1v3: log in with google, enter class code:   tmnjt
  

Today's class: Catch Up

Slide 1 - Tekstslide

Silent reading


presenting today? share your presentation with me!
timer
10:00

Slide 2 - Tekstslide

Homework Check
Self-test Unit 4

Slide 3 - Tekstslide

presentations 1V3 : 

- Yldau
-Teddi
- Annabelle
- Banafshe
- Milan


Slide 4 - Tekstslide

Grammar 
Present simple <> Present continuous

signaalwoorden

Slide 5 - Tekstslide

Present simple: signaalwoorden
Er kunnen woorden in de zin staan die aangeven dat het Present Simple is:
Always, never, often usually regularly sometimes.

- Voorbeelden:
They always play soccer on Saturday
She usually obeys the rules
We never go to school by bike

Slide 6 - Tekstslide

SHIT RULE
I drink
You drink
He drinks
She drinks
It drinks
We drink
They drink
You drink

Slide 7 - Tekstslide

Bij vragen & negatieve zinnen
Do/Does + stam
+ I play soccer every week 
? Do I play soccer every week?
- I don't play soccer every week

+ She plays soccer every week.
? Does she play soccer every week?
- She doesn't play soccer every week.

Slide 8 - Tekstslide

Grammar : present continuous
De present continuous is een vorm van de tegenwoordige tijd.

Je gebruikt de present continuous bij gebeurtenissen die:
- nu bezig of                       
-nu aan de gang zijn

Signaalwoorden:
Now, right now, at the moment &  Werkwoord!

Slide 9 - Tekstslide

Present continuous
onderwerp +
Vorm van to be +
Verb + ing
I
Am/’m
Watching
TV.
You/we/they
Are/’re
Watching
TV.
He/she/it
Is/’s
Watching
TV.

Slide 10 - Tekstslide

Julie ..... (walk) to school at the moment.

Slide 11 - Open vraag

It never ___ in Death Valley.
A
rain
B
rains
C
is raining
D
does rain

Slide 12 - Quizvraag

Grammar 
much/many / (a) little / (a) few

Telbare zelfstandige naamwoorden zijn woorden waar je een getal voor kunt zetten en die je dus in het meervoud kunt gebruiken --> many/ few/ a few:
one student - two students
one mountain - twelve mountains

Niet-telbare zelfstandige naamwoorden zijn woorden waar je géén getal voor kunt zetten en die dus ook geen meervoudsvorm hebben, zoals time en milk --> much/little/ a little .

Slide 13 - Tekstslide

There are .......
boys in my class.
A
much
B
many

Slide 14 - Quizvraag

They haven't got
.........
money.
A
much
B
many

Slide 15 - Quizvraag

There were
....
(weinig) people in the shop.
A
a little
B
little
C
a few
D
few

Slide 16 - Quizvraag

There are
...
(een paar) onions in this curry.
A
a little
B
little
C
a few
D
few

Slide 17 - Quizvraag

Grammar 
Question tags
Een tag is een kort vraagje aan het einde van een zin: ..., is it? / ..., isn't it? / ... can't you?
De spreker vraagt hiermee eigenlijk: Ben je het met me eens?
In het Nederlands zeg je vaak iets als: nietwaar? / hè? / toch? / vind je niet?


Na een bevestigende zin (+) is de tag ontkennend (–).
Na een ontkennende zin (–) is de tag bevestigend (+).

Slide 18 - Tekstslide

We can have lunch today,
.......?
A
can we
B
can't we
C
have we
D
few

Slide 19 - Quizvraag

There aren't many dogs at the park today, ....?
A
aren't they
B
are they
C
aren't there
D
are there

Slide 20 - Quizvraag

They have got very little time, ....?
A
have they
B
haven't they
C
got they
D
got they not

Slide 21 - Quizvraag

Tommy is going to see a movie,
......?

Slide 22 - Open vraag

Grammar 
This/ That/ These/ Those

this / these: als je iets dichtbij aanwijst


that / those: als je iets ver(der) weg aanwijst

this/ that : enkelvoud

these/ those : meervoud























Slide 23 - Tekstslide

Are
..... socks right here yours?
A
this
B
that
C
these
D
those

Slide 24 - Quizvraag

... car is too far away. I can't see it.
A
this
B
that
C
these
D
those

Slide 25 - Quizvraag

Grammar 
One/ Ones
Vaak kun je een zelfstandig naamwoord vervangen door one wanneer je het herhaalt of wanneer je antwoord geeft op een vraag:

Which skirt are you going to buy? The white one.
This new bag is black, my old one was green.
I like your bike, did you buy a new one?

Bij meervoud gebruik je ones:
I'm going to buy new trainers because my old ones have holes in them.



Slide 26 - Tekstslide

Grammar 
Some/  (not) Any

bevestigende zin: some
I've got some great videos.
ontkennende zin: not ... any
We haven't got any equipment.
vragende zin: any
Are you going to edit any films?





Slide 27 - Tekstslide

These shops haven't got
...
clothes for men.
A
some
B
any

Slide 28 - Quizvraag

Does your sister have
...
good books?
A
some
B
any

Slide 29 - Quizvraag

I have
...
more homework to do this afternoon.
A
some
B
any

Slide 30 - Quizvraag

Grammar 
Short answers

In korte antwoorden herhaal je het hulpwerkwoord.

Have you got the camera?
Yes, I have. / No, I haven't.

Do you know the answers?
Yes, I do. / No, I don't.






Slide 31 - Tekstslide

Are you going to the mall this afternoon? (no)

Slide 32 - Open vraag

Is that your book over there? (yes)

Slide 33 - Open vraag

Grammar 
Present simple <> Present continuous

Slide 34 - Tekstslide

Check

Any questions?

Slide 35 - Tekstslide

You work! 
Catch up Unit 3 & 4


Slide 36 - Tekstslide

Next Lesson
Finish the catchup of unit 3&4 as preparation for the test

Final lesson before the test-week: 
Prepare some last questions you can ask me!

Slide 37 - Tekstslide