Tijdlijn maken kunstgeschiedenis

Tijdlijn maken kunstgeschiedenis
Maak tijdens het maken van deze lessonup je tijdlijn af. Je tijdlijn loopt van 1000 V chr-2100 na chr. Maak steeds stappen van 100 jaar. 
Noteer in je tijdlijn (of op de achterkant)  ook de kenmerken van de verschillende kunststromingen 
1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide
TekenenMiddelbare schoolmavoLeerjaar 4

In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Tijdlijn maken kunstgeschiedenis
Maak tijdens het maken van deze lessonup je tijdlijn af. Je tijdlijn loopt van 1000 V chr-2100 na chr. Maak steeds stappen van 100 jaar. 
Noteer in je tijdlijn (of op de achterkant)  ook de kenmerken van de verschillende kunststromingen 

Slide 1 - Tekstslide

Grieken 800 V chr -50 n chr. 

Slide 2 - Tekstslide

Noem 3 kenmerken van de Grieken
A
Gebouwen en beelden zijn harmonieus
B
De mens vormt het middelpunt, niet meer de kerk
C
De mens is het middelpunt en het aardse leven wordt vereerd
D
De goden worden als atleten voorgesteld.

Slide 3 - Quizvraag

Romeinen 200 V chr -500 na chr.

Slide 4 - Tekstslide

Noem drie kenmerken van de Romeinen
A
De kunst is rustig evenwichtig en laat de ideale verhoudingen zien
B
De Romeinen zijn erg praktisch. Er moet een rijk gebouwd worden
C
Gebouwen beelden alles moest overwinnelijkheid uitstralen
D
De Romeinen maakten de kunst van de oude Grieken na

Slide 5 - Quizvraag

Wat is een overeenkomst tussen de Grieken en Romeinen
A
Ze maakten standbeelden van goden en keizers
B
Ze bouwden met bogen en koepels
C
Ze gebruikten beide architraven en zuilen
D
Standbeelden werden natuurgetrouw in hun meest ideale vorm afgebeeld

Slide 6 - Quizvraag

Middeleeuwen 500-1500
Romaans 500 - 1100

Gotisch 1100-1500 

Slide 7 - Tekstslide

Welk jaartal hoort bij romaanse kunst
A
500-1500
B
200-500
C
500-1100
D
1100-1500

Slide 8 - Quizvraag

Wat hoort bij romaanse bouwkunst?
A
Glas in lood ramen
B
Veel licht in de kerk
C
Dikke muren
D
Skeletbouw

Slide 9 - Quizvraag

Wat is overeenkomst tussen romaanse bouwkunst en Gotische bouwkunst
A
Veel licht in de kerk
B
Beide bouwden grote hoge gebouwen
C
Beiden gebruikten glas in loodramen
D
Beide maakten pelgrimskerken

Slide 10 - Quizvraag

Renaissance 1400-1600

Slide 11 - Tekstslide

Welke kenmerken van renaissance herken je in dit gebouw?
A
Het gebruik van basis vormen
B
Mensen leerden de bijbel kennen aan de hand van versieringen
C
Grote kleurcontrasten
D
Ordening is beweeglijk onrustig en niet overzichtelijk

Slide 12 - Quizvraag

Klassieke voorbeelden worden aangepast. 
De kunst is rustig evenwichtig symmetrisch en laat ideale verhoudingen zien….net als bij de Grieken 

Slide 13 - Tekstslide

Welk kenmerk van renaissance zie je in dit schilderij?
A
Schilderijen moesten macht en onoverwinnelijkheid uitstralen
B
Uitvinding van centraal perspectief
C
De mens is het middelpunt en het aardse leven wordt vereerd
D
Renaissance werkt op gevoel en is vrolijk en levenslustig

Slide 14 - Quizvraag

Welk jaartal hoort bij renaissance
A
1100-1500
B
1600-1800
C
500-1500
D
1400-1600

Slide 15 - Quizvraag

Barok 1600-1800

Slide 16 - Tekstslide

Welke stelling is juist
A
Dit is een pronkstilleven uit de gouden eeuw
B
Men wilde aantonen hoeveel kennis men had van producten uit Finland en Zweden
C
Barok is van 1400-1600

Slide 17 - Quizvraag

Welk kenmerk van barok is onjuist
A
Barok werkt op gevoel, meestal vrolijk maar altijd met veel emotie
B
Barok is erg dynamisch dat herken je aan de diagonale compositie
C
De ordening is bewegelijk, onrustig en niet overzichtelijk
D
Barok werkt veel met kleurcontrasten hier zie je een complementair kleurcontrast

Slide 18 - Quizvraag

Expressionisme na 1905-1920 (en ver daarna tot heden)  

Slide 19 - Tekstslide

Welk kenmerk hoort niet bij expressionisme
A
De bewerking is grof en beweeglijk
B
Felle kleuren, veel kleurcontrast. Dit schilderij heeft kleur tegen kleur contrast
C
Veel details die aandacht krijgen
D
Persoonlijke uitdrukking van gevoelens staat voorop

Slide 20 - Quizvraag

Welk jaartal hoort bij expressionisme?
A
Na 1905
B
Na 1920
C
Na 1880
D
Na 1960

Slide 21 - Quizvraag

Abstracte kunst na 1910

Slide 22 - Tekstslide

Wat is geen kenmerk van dit beeld dat in Emmen staat. Het heet de Vrucht.
A
Dit beeld is abstraheerd tot bijna abstract.
B
Abstract is non-figuratief
C
Het ontbreken van een herkenbare voorstelling is expres gebeurd. Alleen de titel kan je soms een denkrichting geven
D
Dit zijn geometrische vormen

Slide 23 - Quizvraag

Dada 1916-1928

Slide 24 - Tekstslide

Kinetische kunst, welk kenmerk is niet waar
A
Een mobile is kinetische kunst, echter niet alle kinetische kunst hoeft een mobile te zijn
B
Is vaak non figuratief
C
beweegt door water, wind, magneten of door een motor
D
Zijn statisch

Slide 25 - Quizvraag

Het krukwiel van Marcel Duchamp wat is niet waar?
A
Is de voorloper van kinetische kunst
B
Is een readymade
C
Dada is spottend en uitzinnig
D
Dada verheerlijkt de kunst

Slide 26 - Quizvraag

Een readymade
A
Gevonden voorwerpen worden als kunst gepresenteerd
B
Non figuratief
C
Onverwachte voorstellingen
D
Beelden uit de consumptie maatschappij

Slide 27 - Quizvraag

Surrealisme 1922-heden 
Zowel figuratief als non figuratief 

Slide 28 - Tekstslide

Wat is geen kenmerk van surrealisme
A
Zeer nauwkeurige en gedetailleerde werkwijze
B
Spottend en onzinnig
C
Onwerkelijke lichtval en sfeer
D
Onverwachte en onvoorstelbare voorstelling

Slide 29 - Quizvraag

Salvador Dali de verzoeking van de heilige Antonius. Wat is niet waar?
A
Maakt gebruik van readymade
B
Alledaagse voorwerpen worden op een niet alledaagse manier verbonden
C
Onwerkelijke sfeer
D
Veel stofuitdrukking = zo schilderen dat het materiaal echt lijkt

Slide 30 - Quizvraag

Functionalisme vanaf 1920 -heden
 (begint bij Bauhaus) 

Slide 31 - Tekstslide

Wat is geen kenmerk van functionalisme
A
Maakt gebruik van basisvormen
B
Niet of nauwelijks versiering
C
Maakt gebruik van Organische vormen
D
Platte daken

Slide 32 - Quizvraag

Wat betekend vorm volgt functie?
A
De functie bepaalt de vorm
B
De vorm is het belangrijkst daarna volgt de functie
C
Men kijkt eerst naar de buitenkant, die moet modern zijn
D
Men gebruikt geometrische basisvormen

Slide 33 - Quizvraag

Het rietveld schröderhuis. Wat is een kenmerk van functionalisme?
A
Het is symmetrisch
B
Het heeft een vliesgevel
C
Het is skeletbouw
D
Veel versiering

Slide 34 - Quizvraag

Popart (= populaire kunst) 1955-1971

Slide 35 - Tekstslide

Wat is geen kenmerk van popart
A
Collage of collage achting uiterlijk
B
Beelden worden verwerkt zoals bij reclame film of affiches
C
Beelden uit de consumptie maatschappij
D
Anti kunst

Slide 36 - Quizvraag

Wat is een blow-up
A
sterk vergroot zodat het vervreemdend lijkt
B
Een plaatje uit een strip. Dat lijkt vervreemdend
C
Een still uit een film. Dat lijkt vervreemdend
D
Beelden uit de consumptie maatschappij gebruiken zodat het vervreemdend lijkt

Slide 37 - Quizvraag