In deze les zitten 46 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 60 min
Onderdelen in deze les
Stervensfase
Slide 1 - Tekstslide
Stervensfase
Slide 2 - Woordweb
Wat zie je?
Slide 3 - Tekstslide
Slide 4 - Tekstslide
Terminale zorg
Doorbloeding weefsels
Eten en drinken
Mobiliteit
In zichzelf gekeerd
Bewustzijn
Grauwe kleur
Cyanotisch (lippen, handen) - lijkvlekken?
Onregelmatige ademhaling
Slide 5 - Tekstslide
Vraag
Welke kwaliteiten moet je hebben om een zorgvrager in de palliatieve en terminale fase te begeleiden?
Slide 6 - Tekstslide
Antwoord
Communicatieve en sociale vaardigheden
Slide 7 - Tekstslide
Palliatief - Terminaal
Wat is het verschil?
Zorg afstemmen:
Vragen stellen, overleggen, observeren
Aansluiten bij wensen en behoeften van de zorgvrager en zijn sociale netwerk
Slide 8 - Tekstslide
4 Fasen in palliatieve en terminale fase
Ziektegerichte palliatie (slikklachten bij oesophagusca)
Symptoomgerichte palliatie (vermoeidheid)
Palliatie in de stervensfase (moeilijker bewegen)
Nazorg en rouw (zorg voor de overledene en zijn sociale netwerk)
Slide 9 - Tekstslide
Wat is het primaire doel van ziektegerichte palliatie?
A
Behandelen van symptomen zonder ziektebehandeling
B
Behandelen van de onderliggende ziekte om de symptomen te verminderen en de levenskwaliteit te verbeteren
C
Ondersteunen van de familie na het overlijden van de patiënt
D
Verlengen van de levensduur zonder rekening te houden met de kwaliteit van leven
Slide 10 - Quizvraag
Wat is een belangrijk doel van symptoomgerichte palliatie?
A
Genezing van de ziekte
B
Verhogen van de dosering van medicatie zonder rekening te houden met bijwerkingen
C
Verlichten van symptomen om het comfort van de patiënt te verbeteren
D
Onderzoeken van experimentele behandelingen
Slide 11 - Quizvraag
Wat is een cruciaal aspect van palliatie in de stervensfase?
A
Continueren van agressieve behandelingen
B
Focussen op het beheersen van pijn en andere symptomen
C
Intensiveren van chemotherapie
D
Vermijden van elke vorm van medische interventie
Slide 12 - Quizvraag
Wat omvat nazorg in palliatieve zorg?
A
Beëindigen van alle medische zorg na overlijden
B
Geven van chemotherapie
C
Ondersteuning en begeleiding van de familie na het overlijden van de patiënt
D
Toepassen van reanimatieprocedures
Slide 13 - Quizvraag
Wat is het doel van rouwbegeleiding in de context van palliatieve zorg?
A
Focussen op de medische aspecten van de zorg
B
Ondersteunen van de nabestaanden bij het verwerken van hun verlies
C
Verlengen van de rouwperiode
D
Vermijden van gesprekken over verlies
Slide 14 - Quizvraag
"Om het werk als verzorgende te kunnen volhouden moet je afstand kunnen nemen"
Open en echt zijn
Zorgvrager moet zich vertrouwd bij je voelen om in gesprek te gaan over wat hem bezighoudt
Rol van collega's
Slide 15 - Tekstslide
Symptoomregistratie
Het gaat dan om de symptomen van zowel de aandoening als de algemene symptomen die passen bij een afzienbaar overlijden.
Welke symptomen kennen jullie?
Slide 16 - Tekstslide
Voorbeelden
Pijn
Mobiliteit
Inname
Verzorging/ADL
Uitscheiding
Slide 17 - Tekstslide
Begeleiden en ondersteunen van het sociale netwerk
Het loslaten van het leven en het sociale netwerk is een moeilijk proces voor de zorgvrager.
Voor het sociale netwerk is het een moeilijk proces om de zorgvrager los te laten en tegelijk zo goed mogelijk te ondersteunen en te begeleiden.
Veel naasten hebben het gevoel dat hun eigen leven tijdelijk stilstaat en dat alles draait om de zorgvrager die binnen afzienbare tijd zal overlijden.
Slide 18 - Tekstslide
Begeleiding van het sociale netwerk
Slide 19 - Woordweb
Relaties binnen het sociale netwerk
Ouders (kind overleven)
Partner (twee-eenheid)
Kinderen (einde kind-zijn, of opluchting)
Familie, medebewoners (hecht of niet)
Vrienden (band soms sterker dan familie)
Collega's, mensen van een (sport)vereniging (functionele band - privacy zv waarborgen)
Kennissen
Soms kiest de zorgvrager ervoor om partner, kinderen of vrienden niet meer te zien om zich af te kunnen sluiten voor hun verdriet.
Slide 20 - Tekstslide
Normaal rouwproces
Aanvaarden van de werkelijkheid van het verlies van een dierbare. In eerste instantie wordt het overlijden ontkent. Dit duurt tot het doordringt dat de dierbare echt niet meer terugkomt.
Ervaren van de pijn van het verlies van een dierbare. De nabestaande wordt nu volledig overspoeld door pijn en emoties. Dit kan variëren van diep verdrietig tot enorme boosheid.
Aanpassen aan een leven zonder de dierbare. Dit is een fase waarbij het mogelijk wordt om spullen van de overledene op te ruimen en uit te zoeken. Er worden nieuwe activiteiten gestart zodat de overledene steeds meer losgelaten kan worden.
De dierbare een nieuwe plaats geven en het normale leven weer volledig oppakken. Nu is het moment aangebroken dat de overledene een eigen plek heeft binnen het leven van een nabestaande. Dit voelt goed voor de nabestaande en hij kan weer meer van het leven genieten.
Slide 21 - Tekstslide
De vijf fases van het rouwproces volgens Kübler-Ross
Ontkenning
Protest/boosheid
Onderhandelen en vechten
Verdriet en depressie
Aanvaarding
Slide 22 - Tekstslide
Gestoorde rouw
Als het rouwproces niet goed loopt, is er meestal sprake van ontwijken of zelfs ontkennen van het overlijden van de dierbare. Dit kost de nabestaande veel energie en heeft invloed op zijn hele leven (werk, sociale contacten)
Voorbeelden:
Traumatische rouw. Het overlijden was voor de nabestaande een traumatische gebeurtenis waar veel angst en paniek bij hoort. Hierdoor kan hij niet beginnen met rouwen;
Somatische rouw. De nabestaande krijgt lichamelijke klachten, omdat hij de emoties die bij rouwen horen niet toelaat;
Systeemgeblokkeerde rouw. Dit komt voor als er een gezinslid is overleden. De gezinsleden durven elkaar hun verdriet en rouwproces niet te laten zien, waardoor niemand aan rouwen toekomt.
Slide 23 - Tekstslide
"Als verzorgende mag je zelf best emotioneel zijn, zolang je hier maar professioneel mee omgaat."
Slide 24 - Poll
Verschillende levensfasen
Wat voor emoties verwacht je bij het overlijden van een:
Baby
Peuter en kleuter
Schoolkind
Puberteit
Volwassene
Oudere
Slide 25 - Tekstslide
Toevoegingen?
Slide 26 - Tekstslide
Herhaling
Hele periode
Slide 27 - Tekstslide
Welke van de volgende processen vindt plaats tijdens de mitose?
A
Chromosoom-scheiding
B
Cytoplasma-verdeling
C
DNA-replicatie
D
RNA-synthese
Slide 28 - Quizvraag
Wat is een belangrijk kenmerk van kwaadaardige tumoren?
A
Ze kunnen metastaseren
B
Ze groeien langzaam
C
Ze zijn niet invasief
D
Ze veroorzaken geen schade aan omliggende weefsels
Slide 29 - Quizvraag
Wat betekent de term 'metastase'?
A
Genetische mutatie in tumorcellen
B
Lokale tumorvergroting
C
Tumorweefsel dat sterft
D
Verspreiding van kanker naar andere delen van het lichaam
Slide 30 - Quizvraag
Wat is een veelvoorkomend symptoom van longkanker?
A
Chronische hoest
B
Gele verkleuring van de huid
C
Gezwollen lymfeklieren
D
Moeite met slikken
Slide 31 - Quizvraag
Wat kan een symptoom zijn van darmkanker?
A
Hoofdpijn
B
Onverklaarbaar gewichtsverlies
C
Verhoogde eetlust
D
Vermoeidheid
Slide 32 - Quizvraag
Wat is een kenmerk van een oncologische wond?
A
Heling binnen 2 weken
B
Onregelmatige, rafelige randen
C
Pijnloos
D
Geen afscheiding
Slide 33 - Quizvraag
Welke van de volgende uitspraken is juist over een oncologisch ulcus?
A
Het heeft een hoog risico op infectie
B
Het is gemakkelijk te behandelen
C
Het is een goedaardige wond
D
Het komt alleen voor bij huidkanker
Slide 34 - Quizvraag
Welke techniek wordt vaak gebruikt om de aanwezigheid van kanker te bevestigen?
A
Biopsie
B
Bloedtest
C
MRI-scan
D
Röntgenfoto
Slide 35 - Quizvraag
Wat betekent de term ‘stadiëring’ bij kanker?
A
Het bepalen van de uitgebreidheid van de kanker
B
Het vaststellen van het type kanker
C
De behandeling van kanker
D
De prognose van de kanker
Slide 36 - Quizvraag
Wat is het doel van chemotherapie?
A
Het doden van kankercellen
B
Het herstellen van beschadigd weefsel
C
Het verminderen van pijn
D
Het verhogen van de weerstand
Slide 37 - Quizvraag
Welke behandeling maakt gebruik van straling om kankercellen te vernietigen?
A
Chemotherapie
B
Hormoontherapie
C
Immunotherapie
D
Radiotherapie
Slide 38 - Quizvraag
Wat betekent co-morbiditeit?
A
De aanwezigheid van andere chronische ziekten naast kanker
B
De aanwezigheid van meerdere kankersoorten tegelijk
C
De behandeling van kanker in combinatie met andere ziekten
D
Het verspreiden van kanker naar andere organen
Slide 39 - Quizvraag
Waarom is het belangrijk om co-morbiditeiten te behandelen bij kankerpatiënten?
A
Om de bijwerkingen van kankerbehandelingen te verminderen
B
Om de kosten van de zorg te verminderen
C
Om de prognose en levenskwaliteit te verbeteren
D
Om kanker te genezen
Slide 40 - Quizvraag
Wat is een veelvoorkomend teken dat een patiënt in de stervensfase verkeert?
A
Gevoel van euforie
B
Toegenomen eetlust
C
Verbeterde mobiliteit
D
Verhoogde behoefte aan slaap
Slide 41 - Quizvraag
Welke zorginterventie is gericht op comfort in plaats van genezing tijdens de stervensfase?
A
Curatieve zorg
B
Palliatieve zorg
C
Preventieve zorg
D
Rehabilitatie
Slide 42 - Quizvraag
Welke van de volgende is GEEN gebruikelijke bijwerking van chemotherapie?
A
Haaruitval
B
Misselijkheid
C
Verhoogde eetlust
D
Vermoeidheid
Slide 43 - Quizvraag
Welke diagnostische methode maakt gebruik van geluidsgolven om beelden van de interne structuren van het lichaam te creëren?
A
CT-scan
B
Echografie
C
MRI-scan
D
PET-scan
Slide 44 - Quizvraag
Wat is een belangrijk doel van immunotherapie bij de behandeling van kanker?
A
Het direct doden van kankercellen
B
Het stimuleren van het immuunsysteem om kankercellen aan te vallen
C
Het verminderen van tumorgrootte door straling
D
Het verhogen van de effectiviteit van chemotherapie
Wij gebruiken cookies om jouw gebruikerservaring te verbeteren en persoonlijke content aan te bieden. Door gebruik te maken van LessonUp ga je akkoord met ons cookiebeleid.