V2 28 mei 2024

V2, le 28 mai 2024
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

V2, le 28 mai 2024

Slide 1 - Tekstslide

Planning 28/5:
- intro: le tennis (1 jour 1 question)
- imparfait: theorie + ex.

Slide 2 - Tekstslide

Lesdoelen: na deze les
- heb je de luistervaardigheid geoefend
- heb je een nieuwe tijd geleerd en deze theorie toegepast bij een oefening

Slide 3 - Tekstslide

Intro: Le tennis
Roland Garros: un prestigieux tournoi de tennis> jusqu'au 9 juin
Les meilleur(e)s joueurs/ joueuses s'affrontent sur la terre battue
Quelques mots (vidéo):
des moines français = Franse monniken
la paume = de handpalm
au-dessus d'un filet= over een net


Slide 4 - Tekstslide

un gant de cuir = een leren handschoen
la guerre de cent ans = de 100-jarige oorlog
prévenaient leur adversaire = hun tegenstander waarschuwen
l'inventeur = de uitvinder
une poignée de spectateurs = een handjevol toeschouwers

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Link


Imparfait


Onvoltooid verleden tijd 
ik gaf, jij ging, hij deed




Slide 7 - Tekstslide

Hoe vorm je de imparfait:
              Imparfait (ovt):

             1   Neem de nous-vorm (gewoon van de présent)
             2   Vervang -ons door de uitgangen van de imparfait:
             3   ais, -ais, ait, -ions, -iez, -aient

             Uitzondering: Bij het werkwoord être is de stam: ét





Slide 8 - Tekstslide

donner > nous donnons > stam is donn
donner
geven
je
donnais
-  ik 
gaf
tu
donnais
-  jij
gaf
il/elle/on
donnait
-  hij/zij/men
gaf
nous
donnions
-  wij
gaven
vous
donniez
-  jullie/U
gaven/gaf
ils/elles
donnaient
-  zij 
gaven

Slide 9 - Tekstslide

être: de stam is een UITZONDERING: ét
être
zijn
j'
étais
-  ik 
was
tu
étais
-  jij
was
il/elle/on
était
-  hij/zij/men
was
nous
étions
-  wij
waren
vous
étiez
-  jullie/U
waren/was
ils/elles
étaient
-  zij 
gaven

Slide 10 - Tekstslide

Let op:
De verleden tijd van il y aIl y avait

il y a = er is / er zijn
il y avait = er was /er waren

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Video

"

Slide 13 - Tekstslide


Noteer het volgende werkwoord in de imparfait:
Tu ................. (marcher)

Slide 14 - Open vraag


Zet in de imparfait
Ils ........ (aller)
A
ils allait
B
ils allais
C
ils allaient
D
ils allient

Slide 15 - Quizvraag


Zet in de imparfait
nous ........(écouter)
A
nous écouterons
B
nous écoutaient
C
nous écoutiez
D
nous écoutions

Slide 16 - Quizvraag


Zet in de imparfait
Il ......... (travailler)
A
il travaillais
B
il travaillait
C
il travaillerais
D
il travaillerait

Slide 17 - Quizvraag


Zet in de imparfait
On......... (avoir)
A
on avais
B
on avions
C
on avait
D
on avaient

Slide 18 - Quizvraag


Zet in de imparfait
je/j' ........ (être)
A
je sommais
B
j'était
C
j'étais
D
je serais

Slide 19 - Quizvraag


Zet in de imparfait
Mes parents ......... (vouloir)
A
mes parents voudrais
B
mes parents voulaient
C
mes parents voulais
D
mes parents voudraient

Slide 20 - Quizvraag


Zet het werkwoord tussen haakjes in de imparfait: nous ..................(danser)

Slide 21 - Open vraag

Zet de volgende zin in de imparfait:
(Schrijf de hele zin over, met punt).
J'ai une belle maison.

Slide 22 - Open vraag


Zet de volgende zin in de imparfait:
Nous sommes des enfants heureux.

Slide 23 - Open vraag

Au travail!
Fais les exercices... (copies)

HW: afmaken ex. sur l'imparfait

Slide 24 - Tekstslide


Nu naar verbuga met de volgende opdracht:
1e kolom
2e kolom
3e kolom
imparfait
aller   (gaan)
arriver (aankomen)
avoir (hebben)
aimer (houden van)
être   (zijn)
parler (praten)
faire  (maken, doen)
venir (komen)

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Tekstslide