In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
+
Slide 1 - Tekstslide
H3: De bank en jouw geld
Als je binnenkomt:
Ga je zitten
Je bent stil
Je pakt je boek(en) en pen
Tas op de grond
Je bent klaar voor de les:)
timer
2:00
Slide 2 - Tekstslide
H3.1: Hoe betaal je?
Programma:
Doorlezen paragraaf 3.1
Lesdoelen par. 3.1
Uitleg en instructie
Huiswerk volgende les
Volgende les: Herhaling/reflectie en bespreken huiswerk
Slide 3 - Tekstslide
Lesdoelen
Na deze les weet je ....
Wat het verschil is tussen directe en indirecte ruil
Je kunt de geldfuncties noemen en er voorbeelden bij geven
Het verschil tussen giraal en chartaal geld
Hoe je met een berekening het saldo op je bankrekening kunt checken
Slide 4 - Tekstslide
Slide 5 - Video
Uitleg en instructie...
Slide 6 - Tekstslide
Directe ruil
Je ruilt goederen en diensten voor andere goederen of diensten.
Slide 7 - Tekstslide
Indirecte ruil
Je ruilt goederen en diensten voor geld.
Slide 8 - Tekstslide
Slide 9 - Tekstslide
Ruilmiddel:
je koopt of verkoopt goederen of diensten met geld
Rekenmiddel:
je kunt de waarde van verschillende producten met elkaar vergelijken
Spaarmiddel:
je geeft een deel van je inkomen niet uit, zodat je het later kunt gebruiken
Slide 10 - Tekstslide
Soorten geld
Geld op de bank waar je via je pinpas mee kunt betalen. Dus niet je geld op een spaarrekening.
(Giraal)
Munten & bankbiljetten
(Chartaal)
Slide 11 - Tekstslide
Slide 12 - Tekstslide
Giraal geld
Als je geld opneemt bij een geldautomaat... - hoeveelheid giraal geld daalt - hoeveelheid chartaal geld stijgt
Slide 13 - Tekstslide
Creditcard 18+
De creditcardmaatschappij schiet het geld voor. Pas aan het eind van de maand worden de betalingen van je rekening afgeschreven.
Slide 14 - Tekstslide
Elektronisch betalen
Slide 15 - Tekstslide
Saldo:
het bedrag dat op je bankrekening staat
DEB = debetsaldo:
het is een negatief saldo -> de bank heeft geld van jou te goed
CR = creditsaldo:
het is een positief saldo -> je hebt geld tegoed van de bank
Slide 16 - Tekstslide
Creditsaldo +
positief saldo
geld op je rekening
Debetsaldo -
negatief saldo
geld tekort op je rekening
Slide 17 - Tekstslide
Rekenafschrift
Vorige saldo €50
Ontvangen €20 +
Betaald €40 -
Nieuw saldo €30 → creditsaldo
Slide 18 - Tekstslide
Op het rekeningoverzicht van Mariah staat dat zij een creditsaldo heeft van €523,80
Zij heeft in de vakantie €125 uitgegeven aan een winterjas en €99 aan nieuwe schoenen
Haar salaris is overgemaakt (€126,40)
Het abonnement van haar mobiele telefoon is afgeschreven (€25)
Bereken het nieuwe saldo op haar bankrekening en noteer of dit debet of credit is.
523,80 - 125 - 99 + 126,40 - 25 = 401,20
Haar nieuwe saldo is €401,20 credit
timer
5:00
Slide 19 - Tekstslide
Zijn er vragen?
Slide 20 - Tekstslide
Maken opdrachten
Je hebt 15 minuten de tijd voor het maken van
opgave 1 t/m 7 van paragraaf 1.1
Klaar?
Maak van de plusopdrachten 1+2+3
timer
15:00
Slide 21 - Tekstslide
Bespreken opgave 1 t/m 7
Slide 22 - Tekstslide
Huiswerk volgende les
Maken Par.3.1:
Opdrachten 2 tot en met 13
Slide 23 - Tekstslide
Huiswerk bespreken
Par.3.1: Opdrachten 2 tot en met 13
Slide 24 - Tekstslide
Reflectie: Zijn de lesdoelen behaald?
Wat het verschil is tussen directe en indirecte ruil
Je kunt de geldfuncties noemen en er voorbeelden bij geven
Het verschil tussen giraal en chartaal geld
Hoe je met een berekening het saldo op je bankrekening kunt checken
Slide 25 - Tekstslide
Als je een product tegen een ander product ruilt zonder geld te gebruiken, dan doe je aan...
A
Directe ruil
B
Indirecte ruil
Slide 26 - Quizvraag
Sylvia en Sophie gaan samen uit eten en daarna naar de film. Sylvia betaalt het eten: €40 en Sophie betaalt de film en de drankjes €32. Aan het einde van de avond stuurt Sophie aan Sylvia een tikkie voor €4 zodat ze beide evenveel hebben betaald Welke geldfunctie herken je in bovenstaand voorbeeld NIET?
A
Ruilmiddel
B
Rekenmiddel
C
Spaarmiddel
Slide 27 - Quizvraag
Welk voorbeeld is GEEN voorbeeld van directe ruil
A
banaan voor een pen
B
banaan voor geld
C
pen voor een appel
D
appel voor een banaan
Slide 28 - Quizvraag
Wat is een voorbeeld van chartaal geld?
A
creditcard
B
bankpas
C
biljetten
D
pinpas
Slide 29 - Quizvraag
Het kopen van een spijkerbroek bij de H&M is ...
A
directe ruil
B
indirecte ruil
Slide 30 - Quizvraag
Welke 3 geldfuncties ken je?
Slide 31 - Open vraag
Als geld wordt gebruikt om de waarde van goederen en diensten aan te geven dan is het?
A
een betaalmiddel
B
giraal geld
C
een rekenmiddel
D
chartaal geld
Slide 32 - Quizvraag
Wat is chartaal geld?
A
munten
B
bankbiljetten
C
munten en bankbiljetten
D
giraal geld
Slide 33 - Quizvraag
Een spijkerbroek is verlaagd in prijs van €85,- naar €65,- Hoeveel procent is de prijs veranderd?